Overwegingen
1. Eiseres is het niet eens met de opgelegde naheffingsaanslag, omdat het volgens haar niet duidelijk was dat parkeerbelasting betaald moest worden. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, bespreekt de rechtbank eerst een formeel punt dat zij uit zichzelf (ambtshalve) moet beoordelen. Dat is de vraag of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen.
Is de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen?
2. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
3. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum en is ondertekend door [B] , medewerker Centrale Diensten bij ParkeerService.
4. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat in de uitspraak op bezwaar weliswaar staat dat deze is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders, maar dat bedoeld is namens de heffingsambtenaar. De rechtbank gaat hier in het vervolg ook van uit. Om die reden zal de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum als verwerende partij worden aangemerkt en niet langer het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum.
5. In deze zaak is het Mandaatbesluit Heffing Belastingen 2018, 1e wijziging (het mandaatbesluit) van toepassing. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum heeft het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting in artikel 8 van het mandaatbesluit gemandateerd aan de directeur van de Coöperatie ParkeerService UA. In artikel 4, lid 2, van het mandaatbesluit is bepaald dat het afdoen van bezwaar- en (hoger)beroepschriften over de heffing van belastingen niet gemandateerd is, tenzij anders vermeld. Voor parkeerbelastingen is in het mandaatbesluit op dat punt niets geregeld. Dat betekent dat alleen de heffingsambtenaar bevoegd was om uitspraak op het bezwaar te doen. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
6. Met een brief van 3 februari 2020 heeft heffingsambtenaar [C] de uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Omdat de directeur van ParkeerService op grond van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2019, 1e wijziging, vanaf 4 november 2019 is aangewezen als heffingsambtenaar, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of Mos bevoegd is gebleven als heffingsambtenaar en dus op 3 februari 2020 bevoegd was om de uitspraak op bezwaar te bekrachtigen. Daarvoor is de datum van het belastbare feit, 1 februari 2019, van belang. Op grond van artikel 9, lid 1, van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2019, 1e wijziging, in combinatie met artikel 8, lid 1, van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2019, is op dit belastbare feit het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2018 van toepassing. Hieruit volgt dat voor besluiten ten aanzien van dit belastbare feit degene die ten tijde van het belastbare feit als heffingsambtenaar was aangewezen, bevoegd is gebleven. De rechtbank heeft geen reden om er aan te twijfelen dat dit Mos was. Dit betekent dat zij bevoegd was om de uitspraak op bezwaar te bekrachtigen.
7. De rechtbank heeft de taak om een geschil zo definitief mogelijk te beslechten. Omdat de uitspraak op bezwaar door een bevoegd persoon is bekrachtigd, ziet de rechtbank aanleiding om het geschil inhoudelijk te beoordelen. Als de bestreden uitspraak op bezwaar inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan, dan kunnen de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
8. Eiseres is het niet eens met de opgelegde naheffingsaanslag, omdat het niet duidelijk was dat bij de parkeerplaats sprake was van betaald parkeren. Eiseres en haar man hebben na het parkeren de situatie ter plaatse goed bekeken, maar geen aanwijzing gevonden dat er betaald moest worden voor het parkeren. Aan het begin van de straat stond geen bord met een aanwijzing en de parkeerplaats was ook niet geel of blauw gemarkeerd. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres foto’s van de situatie ter plaatse toegestuurd.
9. Volgens vaste rechtspraak moet de verplichting om parkeerbelasting te betalen kenbaar zijn gemaakt op een zodanige wijze dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een parkeerder mag worden verwacht dat deze onderzoek doet om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften die voor het parkeren gelden.
10. Als door handelen of nalaten van de gemeente verwarring ontstaat en parkeerders redelijkerwijs kunnen menen dat geen parkeerbelasting wordt geheven op de plek waar zij parkeren, kan van hen niet worden verlangd dat zij meer onderzoek doen naar hun verplichting om parkeerbelasting te betalen.
11. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het voor het kenbaar maken van parkeerbelasting geen vereiste is om aan het begin van de straat een bord te plaatsen dat in de straat betaald parkeren geldt. Verweerder heeft toegelicht dat de parkeerplaats aan de Koninginneweg in een betaald parkeerzone ligt en dat eiseres deze parkeerzone, die is aangegeven met borden, is binnengereden. Eiseres is geen bord met ‘einde zone betaald parkeren’ gepasseerd. Op de zitting heeft verweerder gesteld dat verderop in de straat aan dezelfde kant als waar de auto stond geparkeerd een betaalautomaat staat. Eiseres was niet op de zitting aanwezig en heeft dit dus niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze stelling van verweerder juist is. Gelet op de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat verwarring kon bestaan over de vraag of parkeerbelasting was verschuldigd. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De rechtbank vindt dat de naheffingsaanslag terecht in bezwaar is gehandhaafd.
12. Omdat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, is het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand, omdat het beroep inhoudelijk niet slaagt. Dit betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft en er voor eiseres dus niks verandert.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten