ECLI:NL:RBMNE:2021:2849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van definitieve vaststelling van zorg- en huurtoeslag op basis van gewijzigd inkomensgegeven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de herziening van de definitieve vaststelling van zorg- en huurtoeslag van eiser over het jaar 2018. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van de toeslagen door de Belastingdienst/Toeslagen, die op basis van een nieuw inkomensgegeven van de Basisregistratie Inkomen (BRI) was uitgevoerd. De Belastingdienst had de zorgtoeslag verlaagd van € 1.076,- naar € 980,- en de huurtoeslag van € 2.290,- naar € 1.976,-, wat resulteerde in een terugvordering van teveel ontvangen toeslagen door eiser.

Eiser heeft tegen de besluiten van de Belastingdienst beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de herziening van de toeslagen beoordeeld aan de hand van artikel 20 van de Algemene wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat bepaalt dat de Belastingdienst verplicht is om een definitieve berekening te herzien bij wijziging van inkomensgegevens. De rechtbank oordeelde dat de herziening terecht was uitgevoerd, aangezien de Belastingdienst binnen de wettelijke termijn van acht weken na ontvangst van het gewijzigde inkomensgegeven had gehandeld.

De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat de herziening in strijd met de wet zou zijn en dat er geen grondslag was voor de wijziging. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de herziening op een juiste manier had uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4705
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 4 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de definitieve berekening van de zorg- en huurtoeslag van eiser over 2018 herzien en lager vastgesteld.
In het besluit van 13 november 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de berekende zorgtoeslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
In het besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de berekende huurtoeslag ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het door eiser ingestelde beroep ook betrekking heeft op het besluit van 5 februari 2021 [1] . Niet is gebleken dat partijen hierdoor worden benadeeld of onvoldoende belang bij zouden hebben.
3. Verweerder heeft op 9 augustus 2019 de toeslagen van eiser over 2018 definitief berekend. De zorgtoeslag is door verweerder vastgesteld op € 1.076,- en de huurtoeslag op € 2.290,-. Op 8 juli 2020 krijgt verweerder vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) een nieuw inkomensgegeven van eiser over 2018 doorgegeven. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de definitieve berekening van de toeslagen over 2018 van eiser herzien. De zorgtoeslag is vastgesteld op € 980,- en de huurtoeslag op € 1.976,-. Dit betekent dat eiser de teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen.
4. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat er geen grondslag bestaat om een eerder gegeven definitieve berekening te herzien. Volgens eiser is dit in strijd met de wet, het systeem en leidt het tot willekeur. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 oktober 2018 [2] .
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de herziening van de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag terecht heeft herzien en heeft gebaseerd op het gewijzigde inkomensgegeven.
6. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (Awir) heeft verweerder de bevoegdheid om een definitieve berekening te herzien. Dit artikel bepaalt dat verweerder verplicht is om een definitieve berekening te herzien als er een wijziging van een inkomensgegeven heeft plaatsgevonden. Dit volgt ook zo uit vaste rechtspraak van de ABRvS [3] . De uitspraak van de ABRvS waar eiser naar verwijst, is niet vergelijkbaar en kan hem daarom niet baten. Daarin gaat het over de vraag of verweerder uit mag gaan van het inkomen zoals dat is vermeld in de BRI. Uit die uitspraak volgt niet dat verweerder een definitieve berekening niet kan herzien.
7. Verder moet verweerder op grond van artikel 20, tweede lid, van de Awir binnen acht weken herzien na het tijdstip waarop hij bekend is geworden met het gewijzigde inkomensgegeven óf binnen acht weken nadat de beschikking/uitspraak waaruit het gewijzigde inkomensgegeven blijkt onherroepelijk is geworden. Dat heeft verweerder gedaan. Volgens verweerder is de termijn gestart op het moment dat hij een nieuw inkomensgegeven vanuit de BRI heeft gekregen, dus 8 juli 2020. De termijn eindigt dan op 2 september 2020. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het primaire besluit van 4 september 2020 eerder is verzonden dan 4 september. Dit acht de rechtbank aannemelijk. Daarvoor is van belang dat het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit dateert van vóór het primaire besluit, namelijk 3 september 2020. Verder is van belang dat eiser in deze beroepsprocedure twee brieven van 2 september 2020 heeft overgelegd. In die brieven worden de teveel ontvangen toeslagen terugveroverd, waarbij wordt verwezen naar het primaire besluit. Tot slot is van belang dat uit rechtspraak van de ABRvS blijkt dat het aanvaardbaar is dat verweerder de dagtekening van besluiten op een latere datum zet dan de datum waarop het wordt verzonden [4] .
8. Voor wat betreft de stelling van eiser dat het bestreden besluit II niet-ontvankelijk moet worden verklaard, is het de rechtbank niet duidelijk wat hij hiermee bedoeld. Dit leidt dan ook niet tot vernietiging van de bestreden besluiten.
9. Voor wat betreft de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte financiële problemen veronderstelt en hem in een kwaad daglicht stelt, is de rechtbank van oordeel dat ook dit niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Verweerder heeft in het verweerschrift slechts een belangenafweging gemaakt in verband met de discretionaire ruimte die artikel 26 van de Awir biedt. Daarbij is verweerder ingegaan op mogelijke financiële problemen. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat die belangenafweging onredelijk is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. De rechtbank heeft gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
De rechter is verhinderd het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 23 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1687) en van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1203).
4.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:515).