201800390/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2017 in zaken nrs. 16/4603, 17/416, 17/417 en 17/420 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij losse besluiten van 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de over 2013 toegekende toeslagen voor [appellant] opnieuw berekend. Bij het eerste besluit is het kindgebonden budget vastgesteld op € 1.742,00. Bij het tweede besluit is de zorgtoeslag vastgesteld op € 1.055,00 en de huurtoeslag op nihil.
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit over het kindgebonden budget gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit over de zorg- en huurtoeslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de rechtbank zich gedeeltelijk onbevoegd verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] ontving in 2013 kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze toeslagen eerder definitief berekend en vastgesteld. Omdat uit de Basisregistratie Inkomen (hierna: BRI) is gebleken dat de Inspecteur van de Belastingdienst nieuwe inkomensgegevens voor [appellant] en zijn partner heeft vastgesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de vastgestelde toeslagen herzien en moet [appellant] het teveel ontvangene terugbetalen. [appellant] kan zich daar niet in vinden.
Besluitvorming
2. Uit het dossier volgt dat de besluitvorming, voor zover thans van belang, als volgt is verlopen.
3. Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde zorgtoeslag en huurtoeslag over 2013 herzien, de zorgtoeslag vastgesteld op € 1.055,00 en de huurtoeslag op nihil.
Bij besluit van eveneens 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het definitief vastgestelde kindgebonden budget over 2013 herzien en vastgesteld op € 1.742,00.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft [appellant] tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om terug te komen op eerdere besluiten, van 24 maart 2015 en 14 april 2015. De herziene berekening van de toeslagen is volgens [appellant] het gevolg van nabetalingen van het UWV over de jaren 2008 tot en met 2012, die voor de toeslagen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Bij brief van 25 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de ontvangst van het bezwaarschrift van 12 februari 2016 bevestigd.
Bij brief van 3 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] de ontvangst bevestigd van diens ingebrekestelling en verzoek om alsnog te beslissen op het bezwaar tegen de definitieve berekening van huurtoeslag over 2012. In de brief is vermeld dat het bezwaar is behandeld als een verzoek om een bijzondere berekening bij de toeslagpartner van [appellant]. Zij ontvangt een nieuw besluit of deze is al ontvangen, zodat aan het verzoek tegemoet is gekomen.
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 12 februari 2016 over het kindgebonden budget ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2013 opnieuw berekend, waarbij een deel van het inkomen buiten beschouwing is gelaten. Ook deze berekening leidt niet tot het toekennen van huurtoeslag.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2016 over de herziening van de zorg- en huurtoeslag niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 16 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] op de hoogte gesteld van de doorzending aan de Inspecteur van de Belastingdienst van het bezwaarschrift tegen de definitieve berekening van het kindgebonden budget, de huur- en zorgtoeslag, voor zover dat is gericht tegen het inkomensgegeven.
Beroep
4. In het verweerschrift in beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat het besluit van 30 november 2016 onjuist is omdat het bezwaar inhoudelijk behandeld had moeten worden. Volgens de dienst moet het beroep daarom in zoverre gegrond worden verklaard. Dat leidt echter niet tot een ander recht op toeslagen. Alleen bij huurtoeslag is het mogelijk om een deel van het inkomen buiten beschouwing te laten. Dat is gebeurd en dat heeft geleid tot het onder 2 vermelde besluit van 4 november 2016. Ook bij dat besluit is [appellant] geen huurtoeslag toegekend omdat het rekeninkomen te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Voor het overige geldt dat de toeslagen zijn herzien omdat deze tot een te hoog bedrag waren toegekend en [appellant] dat wist of had moeten weten. [appellant] had in 2013 een uitkering van € 12.146,00 en kon daarom geen vertrouwen ontlenen aan de juistheid van de eerder toegekende toeslagen, die waren gebaseerd op een negatief inkomen van € 9.945,00.
5. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, geconstateerd dat de Belastingdienst/Toeslagen niet volledig heeft beslist op het op 12 februari 2016 door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van diezelfde datum. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift ook verzocht om herziening van besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 24 maart 2015 en 14 april 2015, maar de dienst heeft deze verzoeken niet beoordeeld. Evenmin heeft de Belastingdienst/Toeslagen onderkend dat de dwangsomverzoeken van [appellant] ook op deze verzoeken betrekking hebben. Nu daardoor hierover geen besluit voorligt, heeft de rechtbank zich in zoverre onbevoegd verklaard om hierover te oordelen.
Hoger beroep
Omvang van het geding
6. Vooropgesteld moet worden dat het hoger beroep geen betrekking heeft op de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 24 maart 2015 en 14 april 2015 of op de verzoeken om herziening daarvan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift - waarin [appellant] een opmerking heeft gemaakt over het uitblijven van een reactie op die verzoeken - niet kan worden opgevat als beroep tegen het uitblijven van een besluit. Verder zijn de verzoeken hangende het hoger beroep afgewezen. Deze afwijzingen zijn zelfstandige besluiten waartegen [appellant] bezwaar kon maken. Deze besluiten dienen niet ter intrekking, wijziging of vervanging van de in geding zijnde besluiten en kunnen daarom niet in dit hoger beroep worden betrokken met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals [appellant] heeft verzocht.
Besluit van 30 november 2016
7. De Afdeling begrijpt het hogerberoepschrift van [appellant] aldus, dat hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het besluit van 30 november 2016. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak ingegaan op een deel van het aan dat besluit ten grondslag liggende bezwaarschrift, maar is voorbijgegaan aan het besluit zelf, aldus [appellant].
7.1. [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de beoordeling van het besluit van 30 november 2016. De Afdeling zal daar alsnog toe overgaan.
7.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft, zoals vermeld onder 4, in het verweerschrift in beroep erkend dat bij dat besluit het bezwaar van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar had volgens de dienst inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Reeds hierom kan het besluit niet in stand blijven. De rechtbank had het beroep van [appellant] dan ook in zoverre gegrond moeten verklaren en dat besluit moeten vernietigen.
7.3. Een inhoudelijke beoordeling leidt er echter niet toe dat [appellant] recht heeft op hogere toeslagen dan uit de besluitvorming volg[appellant] heeft zich in bezwaar beklaagd over het bij de berekening van de toeslagen gebruikte inkomensgegeven. De Belastingdienst/Toeslagen stelt terecht dat bij de berekening van toeslagen het inkomen in aanmerking moet worden genomen zoals dat is vermeld in de BRI, zoals de dienst heeft gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellant], voor zover dat zich richt tegen het inkomensgegeven, ter behandeling doorgezonden aan de Inspecteur van de Belastingdienst (vergelijk artikel 21j, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Daarbij geldt dat als de Inspecteur het in de BRI vermelde inkomen aanpast, en dit zou leiden tot een wijziging van vastgestelde toeslagen, automatisch een herberekening van de toeslagen volgt (vergelijk artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).
7.4. Conclusie is dat de rechtbank het besluit van 30 november 2016 ten onrechte onbesproken heeft gelaten, en daardoor niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] ongegrond had moeten verklaren.
Het betoog slaagt.
Verzoek om dwangsommen
8. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen dwangsommen heeft verbeurd omdat de dienst niet tijdig op zijn bezwaar heeft beslist, faalt dat reeds omdat in het dossier geen ingebrekestelling aanwezig is die betrekking heeft op de in geding zijnde besluitvorming over berekeningsjaar 2013. Voor zover [appellant] in hoger beroep wijst op een stuk van 12 september 2016 kan dat hem niet baten, nu dat stuk - voor zover dat al een ingebrekestelling is - gaat over berekeningsjaar 2012. Overigens mist de door [appellant] in dit licht naar voren gebrachte stelling dat de Belastingdienst/Toeslagen nog altijd niet heeft beslist op zijn bezwaar over het kindgebonden budget feitelijke grondslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat bezwaar bij besluit van 4 oktober 2016 ongegrond verklaard.
Slotsom
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank niet is ingegaan op het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 november 2016. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 6:6, gelezen in samenhang met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2017 in zaken nrs. 16/4603, 17/416, 17/417 en 17/420, voor zover de rechtbank niet heeft beslist op het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 november 2016;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen dat besluit gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 november 2016, kenmerk BOB NO TL;
V. verklaart het door [appellant] tegen het besluit over de zorg- en huurtoeslag van 12 februari 2016 gemaakte bezwaar ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 299,00 (zegge: tweehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Slump w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
799.