In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 19 mei 2020 en was verlengd tot 24 mei 2021. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, met als doel de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige te waarborgen. De moeder heeft aangegeven dat de omgang verder uitgebreid kan worden van semi-begeleid naar onbegeleide omgang, en er is een ouderschapsplan opgesteld.
De advocaat van de vader heeft primair verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen, en subsidiair om de vader als belanghebbende aan te merken. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure, omdat de ondertoezichtstelling niet direct ingrijpt in zijn rechten en verplichtingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader zijn recht op omgang zelfstandig kan effectueren door een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 24 mei 2022 en heeft het verzoek van de vader afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beslissing is mondeling gegeven in het openbaar.