ECLI:NL:RBMNE:2021:2650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
C/16/517482 / JL RK 21-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek vader als belanghebbende in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 19 mei 2020 en was verlengd tot 24 mei 2021. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, met als doel de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige te waarborgen. De moeder heeft aangegeven dat de omgang verder uitgebreid kan worden van semi-begeleid naar onbegeleide omgang, en er is een ouderschapsplan opgesteld.

De advocaat van de vader heeft primair verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen, en subsidiair om de vader als belanghebbende aan te merken. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure, omdat de ondertoezichtstelling niet direct ingrijpt in zijn rechten en verplichtingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader zijn recht op omgang zelfstandig kan effectueren door een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 24 mei 2022 en heeft het verzoek van de vader afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beslissing is mondeling gegeven in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/517482 / JL RK 21-129
Datum uitspraak: 18 mei 2021

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

LJ&R [plaatsnaam] ,

locatie [plaatsnaam] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[belanghebbende] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[informant] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI d.d. 15 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2021;
- een e-mailbericht van de advocaat van vader d.d. 14 mei 2021.
Op 18 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader, telefonisch bijgestaan door mr. J. van Koesveld;
- mevrouw [A] namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [voornaam van minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 19 mei 2020 is [voornaam van minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 24 mei 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] te verlengen met een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de omgang tussen vader en [voornaam van minderjarige] verder wordt uitgebreid van semi-begeleid naar onbegeleide omgang. Verder is een ouderschapsplan opgesteld en wordt ouderschapsbemiddeling opgestart. Het laatstgenoemde ligt om onduidelijke redenen op dit moment echter stil.
De advocaat van vader heeft ter zitting primair verzocht om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen. De ondertoezichtstelling heeft als doel om de omgangsregeling tussen [voornaam van minderjarige] en vader op gang te brengen. Met een verlenging van de ondertoezichtstelling is de begeleiding tijdens de omgangs- en contactmomenten met [voornaam van minderjarige] gewaarborgd.
Subsidiair heeft de advocaat van vader met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4298) verzocht om vader in de onderhavige procedure als belanghebbende aan te merken. Uit de voornoemde uitspraak volgt dat zelfs als vader geen ouderlijk gezag heeft, hij op grond van art. 798 Rv. als belanghebbende moet aangemerkt. Het voorgaande is temeer van toepassing, omdat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de omgangsregeling zijn gericht op de effectuering van het recht dat wordt beschermd in art. 8 EVRM. Vader heeft als feitelijke, biologische en juridische vader van [voornaam van minderjarige] recht op omgang met haar. Als gevolg van het feit dat vader in deze procedure als informant wordt aangemerkt, kampt hij met enorme informatieachterstand. Hij heeft geen inzage in relevante stukken gekregen en is niet op de hoogte van het standpunt van moeder ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Door de GI is ter zitting naar voren gebracht dat in de afgelopen periode vooruitgang is geboekt ten aanzien van de omgang tussen vader en [voornaam van minderjarige] . Tegelijkertijd is de vooruitgang nog pril. Er blijven vragen bestaan over hoe de omgang zal worden vormgegeven als de GI niet meer betrokken is. In de aankomende periode zal worden geoefend met onbegeleide omgang.

De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
[voornaam van minderjarige] is aangemeld voor psychomotorische kind therapie. Ouders zijn bezig met het traject van ouderschapsbemiddeling om tot afspraken te komen over de onderlinge communicatie en het delen van relevante informatie met betrekking tot [voornaam van minderjarige] . De omgang tussen [voornaam van minderjarige] en vader is op dit moment in de opbouwfase. Er vindt semi-begeleide omgang plaats. De omgang zal op korte termijn worden uitgebreid naar onbegeleide omgang. Om zicht te houden op de omgang tussen vader en [voornaam van minderjarige] en om de hulpverlening voor [voornaam van minderjarige] en voor ouders te continueren is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Beide ouders stemmen in met het verzoek.
Ten aanzien van het verzoek vader als belanghebbende aan te merken
De advocaat van vader voert aan dat vader de feitelijke, biologische en juridische vader is en recht heeft op omgang met [voornaam van minderjarige] . In dat kader dient vader te beschikken over het verzoekschrift en de onderliggende stukken waarop de procedure betrekking heeft. Dit temeer nu de ondertoezichtstelling als primair doel heeft het herstel van de contacten tussen ouders en de opbouw van de omgangsregeling.
Naar het oordeel van de kinderrechter dient vader in het onderhavige geval niet als belanghebbende te worden aangemerkt in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige (zie HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665 en HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488). Daarvoor is van belang dat de maatregel van de ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met de gezag beklede ouder en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen met betrekking tot minderjarige. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder – in dit geval de vader – worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van art. 798 lid 1 Rv., nu die ouder vóór de ondertoezichtstelling niet het ouderlijk gezag uitoefende en de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van diens recht op gezinsleven met het kind (art. 8 EVRM), bijvoorbeeld door omgang van die ouder met het kind.
Ten aanzien van het betoog van de advocaat van vader dat vader als belanghebbende wenst te worden aangemerkt in de onderhavige procedure vanwege de omgangsregeling met zijn dochter overweegt de rechtbank dat de GI in de onderhavige procedure geen beslissing met betrekking tot (de wijziging van) een omgangsregeling van de vader heeft verzocht. Vader kan door de ondertoezichtstelling in die zin dan ook niet in zijn belangen worden geraakt. De vader kan ook zijn recht op omgang met de minderjarige zelfstandig effectueren door op voet van art. 1:377a lid 2 BW een verzoek aan de rechtbank te doen tot wijziging van de eerder door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling (zie gerechtshof Den Haag 9 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1630).
Anders dan in de door de advocaat van vader aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag gaat het in deze procedure niet om de effectuering van een of meer beschermde rechten van de vader of om de inmenging daarop. Er is sprake van ouderschapsbemiddeling tussen de ouders en de omgang wordt vanaf december 2020 opgebouwd van eens in de twee weken eerst begeleid naar semi-begeleid in februari 2021 en vervolgens naar eerdaags onbegeleid. De kinderrechter wijst het verzoek van de advocaat dan ook af.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] tot 24 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021 door mr. P.K. Nihot, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.