In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2013, die feitelijk bij zijn moeder verblijft. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld door de rechtbank Midden-Nederland en liep tot 14 april 2021. De vader van de minderjarige heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gesteund, omdat hij het belangrijk vindt dat zijn kind de kans krijgt om hem te leren kennen. De moeder daarentegen heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen noodzaak is voor verlenging, omdat zij openstaat voor contact als de minderjarige dat wenst. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de ondertoezichtstelling direct zijn rechten en plichten raakt. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door het gebrek aan contact met zijn vader. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 14 oktober 2021, met behoud van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukt het belang van de minderjarige en de noodzaak om hem te ondersteunen in het leren kennen van zijn vader.