ECLI:NL:RBDHA:2021:4298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/09/608451 / JE RK 21-476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van het ouderschap en de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2013, die feitelijk bij zijn moeder verblijft. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld door de rechtbank Midden-Nederland en liep tot 14 april 2021. De vader van de minderjarige heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gesteund, omdat hij het belangrijk vindt dat zijn kind de kans krijgt om hem te leren kennen. De moeder daarentegen heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen noodzaak is voor verlenging, omdat zij openstaat voor contact als de minderjarige dat wenst. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de ondertoezichtstelling direct zijn rechten en plichten raakt. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door het gebrek aan contact met zijn vader. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 14 oktober 2021, met behoud van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukt het belang van de minderjarige en de noodzaak om hem te ondersteunen in het leren kennen van zijn vader.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/608451 / JE RK 21-476
Datum uitspraak: 13 april 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 17 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Makhloufi, te Utrecht.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen van de zijde van de moeder d.d. 4 april 2021;
  • de brief van de zijde van de moeder d.d. 18 maart 2021.
Op 13 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader voornoemd.
  • De moeder is eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking d.d. 14 juli 2020 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 14 juli 2020 tot 14 april 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Bij de moeder lijkt geen draagkracht te zijn om op dit moment de omgang tussen [minderjarige] en de vader op te starten. De moeder is niet in staat om een open houding te hebben, waardoor er geen ruimte is voor [minderjarige] om vragen te stellen over de vader. Daarnaast heeft de moeder buitenom de hulpverlening statusvoorlichting gegeven aan [minderjarige] , waarbij ze zich niet neutraal heeft opgesteld en negatief is geweest over de vader. Eerder dacht [minderjarige] dat zijn vader overleden was. Hierdoor is er geen ruimte voor [minderjarige] om zijn vader te leren kennen en te weten van wie hij afstamt. Het is van belang dat de komende periode met de hulpverlening gekeken wordt of er nog meer voorlichting aan [minderjarige] gegeven kan worden over de persoon van zijn biologische vader op neutrale wijze en of en hoe er contact gelegd kan worden tussen de vader en [minderjarige] . De gecertificeerde instelling wil daarover zelf in gesprek gaan met [minderjarige] en vanuit daar onderzoeken of er bij hem belangstelling is. [minderjarige] moet hierin ondersteund worden en de ruimte krijgen. Het is daarom noodzakelijk om de ondertoezichtstelling te verlengen voor 12 maanden.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. De vader heeft verklaard dat hij voor [minderjarige] wil zorgen en er de afgelopen jaren voor hem had willen zijn. Hij vindt het belangrijk dat [minderjarige] ook de rest van zijn familie leert kennen. De vader heeft aangegeven dat hij de bij het verweerschrift zijdens de moeder gevoegde berichten naar de moeder niet verstuurd heeft. Zijn telefoonnummer was op dat moment geblokkeerd door een betalingsachterstand, zodat hij het niet geweest kan zijn. Het kunnen ook nep-berichten zijn.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze spelenderwijs en op neutrale wijze statusvoorlichting heeft gegeven aan [minderjarige] . Ze heeft dit in het verleden ook gedaan, maar toen is er tijdens de speltherapie van [minderjarige] aangegeven dat ze hiermee moest stoppen, omdat het op dat moment te veel spanning voor hem gaf. De moeder accepteert alle hulpverlening en er is op dit moment geen sprake van een (ernstige) bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder geeft aan dat als [minderjarige] contact wil met de vader ze daarvoor openstaat, maar dat hij hier tot nu toe geen belangstelling in heeft getoond. De advocaat heeft naar voren gebracht dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd was om de ondertoezichtstelling uit te spreken en dat er geen onderzoek is gedaan door de Raad. Daarnaast is er geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling. De moeder heeft al statusvoorlichting gegeven en [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Hierdoor is de hulpverlening niet langer noodzakelijk. Bovendien heeft de moeder meerdere malen aangegeven ervoor open te staan om hulp in te schakelen als [minderjarige] aangeeft dat hij de vader wil leren kennen. Tot slot loopt er ook nog een omgangsprocedure, waardoor het traject al gewaarborgd is en een ondertoezichtstelling niet nodig is. De moeder verzoekt daarom om het verzoek af te wijzen.

Beoordeling

Alvorens aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek toe te komen, stelt de kinderrechter vast dat de vader van [minderjarige] aangemerkt dient te worden als een persoon op wiens rechten en plichten de zaak rechtstreeks betrekking heeft, zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarbij overweegt de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling vooral is verzocht omdat [minderjarige] zijn vader niet kent en geen (onbelast) contact met hem kan aangaan, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het doel van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] over zijn vader wordt geïnformeerd en dat onderzocht wordt of het er sprake kan zijn van enige vorm van contact tussen [minderjarige] en de vader. Daarmee is de ondertoezichtstelling in feite gericht op de effectuering van een of meer door artikel 8 EVRM beschermde rechten van de vader. De ondertoezichtstelling raakt daarmee naar het oordeel van het Hof Den Haag (ecli:nl:ghdha:2020:1253) rechtstreeks de bescherming van de door artikel 8 EVRM beschermende rechten van de vader, zodat hij er aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in de onderhavige procedure die kan leiden tot een inmenging in deze rechten. Dat kan, in de omstandigheden van dit geval, het beste worden gerealiseerd door de vader in deze procedure aan te merken als belanghebbende. De kinderrechter zal de vader daarom aanmerken als belanghebbende.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling, omdat de vader al lange tijd geen enkele rol speelt in zijn leven. [minderjarige] dacht mogelijk dat zijn biologische vader overleden was en weet nauwelijks iets van de persoon van zijn vader af, hij heeft geen contact en omgang met hem. Bij de moeder lijkt er geen draagkracht te zijn om de omgang op dit moment vorm te geven en [minderjarige] op neutrale wijze te kunnen begeleiden en te ondersteunen. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader, waardoor er geen ruimte bestaat bij de moeder om [minderjarige] onbelast contact en omgang met de vader te laten hebben. [minderjarige] heeft het recht om zijn vader te leren kennen en om contact en omgang met hem te hebben. Het belang van [minderjarige] dient daarbij leidend te zijn.
Hoewel [minderjarige] geen kindsignalen laat zien, zijn de zorgen wel van dien aard dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De kinderrechter acht verlenging van de ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk.
De komende periode moet door de gecertificeerde instelling worden gebruikt om zelf persoonlijk met [minderjarige] te spreken en op neutrale wijze informatie over de persoon van de vader te geven en te bezien of [minderjarige] behoefte heeft aan meer informatie en/of contact in deze fase van zijn leven. De kinderrechter acht een periode van zes maanden daarvoor passend.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 14 april 2021 tot 14 oktober 2021 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.