Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Verzoek en verweer
4.Beoordeling
5.Beslissing
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1995, wonende te [woonplaats] ;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding door een verzoekster, geboren in 1995, tegen de Staat der Nederlanden. De verzoekster had schadevergoeding gevorderd naar aanleiding van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een crisismaatregel was opgelegd. De Hoge Raad had deze beschikking op 5 juni 2020 vernietigd, omdat de rechtbank Gelderland de wet niet in acht had genomen. De verzoekster stelde dat zij recht had op schadevergoeding omdat zij gedurende een periode van 36 dagen zonder rechtsgeldige titel was opgenomen en zware dwangmedicatie had gekregen. De Staat erkende dat de verzoekster recht had op schadevergoeding, maar betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag van € 35.363,85.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op schadevergoeding voor twee periodes: de periode van onrechtmatige vrijheidsbeneming en de periode van vrijheidsbeneming met rechtsgeldige titel. Voor de eerste periode heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 3.780,- vastgesteld, en voor de tweede periode een bedrag van € 3.775,-. De totale schadevergoeding die de rechtbank toekende, bedraagt € 7.555,-. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoekster's vordering voor advocaatkosten afgewezen, omdat deze kosten onder de toevoeging vallen en de toevoeging niet was ingetrokken. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van het schadebedrag en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open.