ECLI:NL:RBMNE:2021:1271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1918
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv inzake ingangsdatum IVA-uitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uwv over de ingangsdatum van de IVA-uitkering voor haar werknemer, die per 21 december 2009 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA had ontvangen. De werknemer werd in 2018 door het Uwv herbeoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat hij per 20 augustus 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met de ingangsdatum van de IVA-uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 14 augustus 2018, en stelde dat er eerder onderzoek had moeten plaatsvinden naar de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door geen medische informatie op te vragen bij de behandelend specialisten van de werknemer. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder vastgestelde ingangsdatum van de IVA-uitkering moest worden heroverwogen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Inleiding

1. Aan de werknemer van eiseres, [A] (de werknemer), is per 21 december 2009 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Met ingang van 30 juni 2012 is deze uitkering omgezet naar een loonaanvullingsuitkering.
2. Eind 2018 heeft het Uwv een ambtshalve herbeoordeling uitgevoerd. De werknemer heeft daartoe in augustus 2018 een vragenformulier Sociaal Medische Zaken ingevuld. In een rapport van 3 december 2018 heeft een verzekeringsarts de belastbaarheid van de werknemer vastgesteld. Hij concludeert op basis van dossieronderzoek dat er geen benutbare mogelijkheden zijn per 20 augustus 2018. Bij besluit van 1 februari 2019 heeft het Uwv bepaald dat de werknemer vanaf 20 augustus 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De werknemer is hierna opgeroepen voor het spreekuur van de verzekeringsarts omdat de eerdere beoordeling volgens het Uwv niet juist was. Vervolgens vindt ook een arbeidskundige beoordeling plaats. In een besluit van 10 september 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd, dat de werknemer 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en er geen of een kleine kans is op herstel. Dit besluit komt in de plaats van het besluit van 1 februari 2019.
3. Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
eiseres gegrond verklaard, in die zin dat de werknemer per (eerdere) datum 14 augustus 2018
in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020 via Skype. Eiseres is vertegenwoordigd door de gemachtigde, bijgestaan door J.M.W.N. Derks , medisch adviseur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

6. In het bestreden besluit is het Uwv uitgegaan van een ingangsdatum van de IVA-uitkering van 14 augustus 2018. Dat is de datum waarop de werknemer het vragenformulier heeft teruggestuurd naar het Uwv. Het Uwv heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 april 2020. Daarin licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat medische gegevens ontbreken om de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de werknemer per een eerdere datum dan 14 augustus 2018 te kunnen vaststellen.
7. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat het Uwv op een eerder moment onderzoek had moeten doen naar de (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Zij wijst er op dat de verzekeringsarts in 2009, na de toekenning van de WIA-uitkering, een heronderzoek na zes maanden heeft geïndiceerd. Dat heronderzoek heeft echter nooit plaatsgevonden. Ook bij de toekenning van de loonaanvullingsuitkering in 2012 is geen medisch onderzoek verricht. Eiseres vindt dat er daarom sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet WIA. Voor zover er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval, stelt eiseres zich op het standpunt dat de IVA-uitkering in elk geval 52 weken voor de datum van de aanvraag moet ingaan.

Beoordeling door de rechtbank

8. Artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv op aanvraag vaststelt of recht op een uitkering ontstaat. In het elfde lid van deze bepaling is neergelegd dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet eerder aanvangt dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om uitkering is ingediend. Van deze bepaling kan worden afgeweken indien sprake is van een bijzonder geval.
Is sprake van een bijzonder geval?
9. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het begrip ‘bijzonder geval’ naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. Van een bijzonder geval kan sprake zijn als de betrokken verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest [1] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de Wet WIA niet voort dat het Uwv, na de toekenning van een WIA-uitkering, verplicht is in bepaalde specifieke situaties, ambtshalve een herbeoordeling uit te voeren. Dat in dit geval de verzekeringsarts in 2009 heeft aangegeven dat heronderzoek na zes maanden aan de orde was en/of dat in 2012 een loonaanvullingsuitkering is toegekend zonder dat een medische beoordeling heeft plaatsgevonden, betekent naar het oordeel van de rechtbank daarom niet dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA.
11. Het beroep van eiseres op de uitspraak van 11 oktober 2018 van rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2018:4395, slaagt niet omdat het Uwv in die zaak niet heeft betwist dat op een eerder moment al sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
12. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval op de weg van de werknemer of van eiseres lag om bij het Uwv een beoordeling van de (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid aan te vragen. De werknemer noch eiseres hebben dit gedaan terwijl niet is gebleken dat zij daartoe niet in staat waren.
Ingangsdatum met terugwerkende kracht van 52 weken?
13. Eiseres stelt dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering in elk geval met terugwerkende kracht van 52 weken voor de aanvraag had moeten worden vastgesteld. Uit de beschikbare medische gegevens volgt volgens eiseres dat aannemelijk is dat volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid per een eerdere datum was vast te stellen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de rapporten van 23 maart 2020 en 12 oktober 2020 van medisch adviseur J.M.W.N. Derks . Eiseres stelt dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
14. De rechtbank overweegt dat ook op basis van de rapporten van Derks niet een concreet moment is vast te stellen waarop de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Derks heeft in zijn rapport van 23 maart 2020 aangegeven dat hij het plausibel vindt dat de beperkingen die de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 1 september 2019 heeft aangenomen ook vóór 14 augustus 2018 bestonden. Hij kan geen zekerheid geven omtrent het verloop van de belastbaarheid sinds 2009, maar hij vindt het, gelet op de aanwezige informatie, de aanwezige structurele afwijkingen en de teleurstellende resultaten van behandelingen, aannemelijk dat de werknemer als gevolg van rugklachten doorlopend volledig arbeidsongeschikt zou zijn geacht, als het Uwv op correcte wijze de herbeoordelingen had uitgevoerd. Na het revalidatietraject in 2014 had de werknemer alle denkbare zinvolle behandelingen voor de rugklachten al gehad. De HNP-operatie in 2016 was niet gericht op verbetering van de al in 2014 bestaande situatie. In zijn rapport van 12 oktober 2020 geeft Derks aan dat de meest recente informatie van een behandelaar de brief van 6 maart 2014 van revalidatiearts [B] is, maar dat bekend is dat nadien in 2016 een operatie heeft plaatsgevonden. Deze informatie had door de verzekeringsarts achterhaald kunnen en moeten worden. Met de informatie van de specialisten en anamnestische gegevens was het prima mogelijk geweest het verloop van de belastbaarheid voor 14 augustus 2018 te beoordelen. Ook ter zitting heeft Derks verklaard van mening te zijn dat de verzekeringsarts informatie had moeten opvragen bij de behandelend specialisten.
15. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat in het geval een belanghebbende werkgever een besluit over de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert [2] .
Een belanghebbende werkgever heeft niet de mogelijkheid om medische informatie in te brengen. Een werkgever kan niet veel anders dan trachten aan te geven dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering de beslissing niet kan dragen [3] .
16. Eiseres heeft met de rapporten van Derks gemotiveerd aangegeven waarom aan het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt moet worden getwijfeld. Nu de werknemer in 2016 aan een hernia is geopereerd door Nedspine, moet er nadere medische informatie voorhanden zijn. Het Uwv had daarom, mede omdat eiseres zelf niet de mogelijkheid heeft om medische gegevens in te brengen, nadere informatie moeten opvragen bij de behandelend specialist(en) van de werknemer. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werknemer niet op het spreekuur heeft gezien, is naar het oordeel van de rechtbank te meer reden om informatie bij de behandelend specialist(en) op te vragen. Nu het Uwv dit heeft nagelaten is sprake van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar (de vaststelling van) een eerdere datum van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid dan 14 augustus 2018. Dit betekent dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om de IVA-uitkering toe te kennen met terugwerkende kracht.
17. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Dit betekent dat (de verzekeringsarts bezwaar en beroep van) het Uwv in het kader van de medische heroverweging in bezwaar medische informatie moeten opvragen bij de specialist(en) bij wie de werknemer na 2014 onder behandeling is geweest, waaronder in elk geval de behandelend specialist(en) bij Nedspine. Die informatie moet worden betrokken bij de beoordeling van de datum van het bereiken van een medische eindsituatie bij de werknemer. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
20. De te vergoeden kosten voor de werkzaamheden van deskundige Derks stelt de rechtbank vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en dus met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
Derks heeft in zijn rapport van 12 oktober 2020 aangegeven dat hij 75 minuten heeft besteed aan zijn advies. Voor het rapport van 12 oktober 2020 wordt de vergoeding daarom vastgesteld op 1,25 (uur) x € 129,63 (tarief) x 1,21 (BTW) = € 196,07.
Voor de aanwezigheid op de zitting acht de rechtbank een vergoeding voor 45 minuten redelijk, waarmee de vergoeding wordt vastgesteld op 0,75 x €129,63 (tarief) x 1,21 (BTW) = € 117,64.
In totaal bedraagt de vergoeding voor de werkzaamheden van medisch adviseur Derks daarmee € 196,07 + € 117,64 = € 313,71.
21. Het totale bedrag aan proceskosten dat het Uwv moet vergoeden komt daarmee op
€ 1.381,71 (€ 1.068 + € 313,71).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw
besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.381,71.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1483
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9589