ECLI:NL:CRVB:2020:1483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IVA-uitkering met terugwerkende kracht en de vereisten voor een nieuwe aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant. Appellant had eerder, in 2013, een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering, maar deze was afgewezen. In 2017 diende hij opnieuw een aanvraag in, waarbij hij stelde dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015. De Raad oordeelde dat de eerdere aanvraag in 2013 betrekking had op de situatie van dat moment en niet op de latere gezondheidstoestand van appellant. De Raad wees erop dat appellant tijdens de procedure in 2013 was gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe beoordeling aan te vragen voor een latere datum.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschreef dit oordeel. De Raad stelde vast dat er geen bijzonder geval was dat rechtvaardigde dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 zou worden toegekend. De Raad benadrukte dat het begrip 'bijzonder geval' restrictief moet worden uitgelegd en dat appellant niet had aangetoond dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.