ECLI:NL:CRVB:2020:1483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/3728 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van IVA-uitkering met terugwerkende kracht en de vereisten voor een nieuwe aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant. Appellant had eerder, in 2013, een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering, maar deze was afgewezen. In 2017 diende hij opnieuw een aanvraag in, waarbij hij stelde dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015. De Raad oordeelde dat de eerdere aanvraag in 2013 betrekking had op de situatie van dat moment en niet op de latere gezondheidstoestand van appellant. De Raad wees erop dat appellant tijdens de procedure in 2013 was gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe beoordeling aan te vragen voor een latere datum.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschreef dit oordeel. De Raad stelde vast dat er geen bijzonder geval was dat rechtvaardigde dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 zou worden toegekend. De Raad benadrukte dat het begrip 'bijzonder geval' restrictief moet worden uitgelegd en dat appellant niet had aangetoond dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3728 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 juni 2018, 17/4513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als technisch metaalbewerker voor 39,43 uur per week. Per 27 mei 2009 is appellant uitgevallen voor zijn werk. Na het doorlopen van de wachttijd is appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) per 25 mei 2011 voor 80-100% arbeidsongeschikt bevonden. Op 17 december 2015 heeft de Raad uitgesproken dat het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op 25 juni 2013 volledig maar niet tevens duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij per die datum niet in aanmerking komt voor een
IVA-uitkering, kan worden gevolgd (ECLI:NL:CRVB:2015:4851).
1.2.
Appellant heeft op 26 maart 2017 een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering. Bij besluit van 10 juli 2017 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij per 30 mei 2017 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 13 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij beslist dat appellant per 26 maart 2016 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat vanaf 1 januari 2015 sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 64 van de Wet WIA kan een IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 52 weken voor de aanvraag worden toegekend. Er is geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan sprake moet zijn van een langere terugwerkende kracht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de bovengenoemde uitspraak van de Raad blijkt dat een door eiser in 2014 ingezette behandeling van een GZ-/neuropsycholoog niet kon bijdragen aan een andere beoordeling op de in die procedure van belang zijnde datum in geding, 25 juni 2013. Wat door appellant in die procedure is aangevoerd rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van een bijzonder geval. Vaststaat dat de onderhavige aanvraag op 26 maart 2017 door het Uwv is ontvangen. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten dat de medische situatie van appellant eraan in de weg heeft gestaan om eerder, bijvoorbeeld na de uitspraak van de Raad van 17 december 2015 in zijn procedure, een aanvraag in te dienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat hij van mening is dat hij met ingang van 1 januari 2015 recht heeft op een IVA-uitkering, appellant is van mening dat daar geen nieuwe aanvraag voor nodig is. Het Uwv wist immers door de eerdere procedure dat appellant zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte. Als echter gesteld moet worden dat er wel een nieuwe aanvraag nodig is dan is de melding van maart 2017 een nieuwe aanvraag en dan moet er gekeken worden of er sprake is van een bijzonder geval en daar is in dit geval sprake van want appellant had goede gronden om te verwachten dat de Raad naar aanleiding van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad op 17 december 2015 al tot het oordeel zou komen dat hij in 2013 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering ontstaat.
4.1.2.
In het elfde lid van artikel 64 is bepaald dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.2.
De stelling van appellant dat geen sprake is van een nieuwe aanvraag omdat hij al in 2013 een aanvraag om een IVA-uitkering heeft ingediend, slaagt niet. Die aanvraag had betrekking op de situatie in 2013 en niet op de gezondheidstoestand van appellant nadien. Tijdens de procedure over de situatie in 2013 is appellant gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe beoordeling per een latere datum te vragen. Na de uitspraak van de Raad op 17 december 2015 – waarbij de IVA-claim per 25 juni 2013 is afgewezen – heeft appellant (pas) op 26 maart 2017 een nieuwe IVA-aanvraag gedaan.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij appellant op 1 januari 2015 sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat in elk geval met terugwerkende kracht van 52 weken, dus per 26 maart 2016 recht op een IVA-uitkering kan worden vastgesteld. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een bijzonder geval om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 een IVA-uitkering toe te kennen.
4.4.
Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1211, naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van zo’n geval kan pas sprake zijn, indien een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde – mede als gevolg van zijn medische situatie – het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Appellant is in hoger beroep gebleven bij een herhaling van zijn standpunt, wat de rechtbank volledig en met juistheid heeft weerlegd. Niet gebleken is dat appellant in de periode voorafgaande aan de aanvraag vanwege ernstige medische en/of psychische redenen niet in staat kon worden geacht om de aanvraag eerder dan op 26 maart 2017 te doen. Daarbij merkt de Raad nog op dat indien appellant direct na ommekomst van ontvangst van bovengenoemde uitspraak van de Raad, waarin zijn verwachtingen niet bewaarheid werden, een aanvraag had ingediend, de IVA-uitkering gelet op het bepaalde in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA wél met ingang van 1 januari 2015 zou zijn toegekend.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst- Hagen
(getekend) A.M.M. Chevalier