ECLI:NL:RBMNE:2020:5734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
UTR - 20/2767
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens ontbreken bankafschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Sprakel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, vertegenwoordigd door P.R. Klijn. Eiseres had op 30 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft deze aanvraag op 6 mei 2020 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet alle gevraagde bewijsstukken, waaronder bankafschriften, had ingediend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 13 november 2020, die via een beeld- en geluidsverbinding plaatsvond, is eiseres niet verschenen, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet alle benodigde bankafschriften heeft overgelegd, ondanks dat zij daartoe voldoende gelegenheid had gekregen. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van deze bankafschriften voldoende grond vormt voor de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in een acute noodsituatie verkeerde, en de rechtbank volgt haar niet in de stelling dat verweerder excessief formalistisch heeft gehandeld.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: P.R. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020, via een beeld- en geluidsverbinding (skype). Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres heeft op 30 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.3.
Bij e-mail van 3 april 2020 heeft verweerder eiseres verzocht om uiterlijk op 17 april 2020 bewijsstukken in te dienen. Eiseres heeft gedeeltelijk aan dit verzoek voldaan.
1.4.
In de brief van 21 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een hersteltermijn tot 5 mei 2020 geboden voor het indienen van de ontbrekende bewijsstukken. Verweerder heeft hierbij onder meer verzocht om alle afschriften van de bankrekeningen, spaarrekeningen, zakelijke rekeningen en creditcards van eiseres en die van haar minderjarige kinderen, met betrekking tot de periode van 30 december 2019 tot en met 30 maart 2020. Verweerder heeft daarnaast verzocht om bewijsstukken betreffende de stichting, coöperatie en eenmanszaak waar eiseres bij is betrokken.
1.5.
In de e-mail van 21 april 2020 heeft eiseres vermeld dat haar oudste dochter, [dochter] , een betaalrekening met [rekeningnummer] (de betaalrekening) heeft en dat zij geen spaarrekening heeft.
1.6.
Het dossier bevat geen mededeling van eiseres waarin zij vraagt om een hersteltermijn voor het indienen van de bankafschriften van de spaarrekening van haar oudste dochter.
1.7.
Eiseres heeft op 12 mei 2020 een nieuwe aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In het kader van deze aanvraag heeft zij op 9 juni 2020 bankafschriften overgelegd van de spaarrekening van haar oudste dochter met [rekeningnummer] (de spaarrekening). Verweerder heeft eiseres een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 12 mei 2020.
2. De te beoordelen periode loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het primaire besluit, dus in dit geval van 30 maart 2020 tot en met 6 mei 2020.
Verweerschrift geen aanvulling of wijziging van het bestreden besluit
3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit in het verweerschrift niet wordt aangevuld of gewijzigd. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat alleen al het niet inleveren van de bankafschriften van de spaarrekening voldoende is om de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt benadrukt.
Ontbreken bankafschriften voldoende voor buiten behandelingstelling aanvraag
4.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
De financiële situatie van eiseres is een essentieel gegeven voor de beoordeling van haar recht op bijstand [1] . Daarbij geldt dat alle vermogensbestanddelen van alle personen die tot een gezin behoren, worden meegeteld. De minderjarige kinderen van eiseres, die ten laste van eiseres komen, zijn als gezinslid in de zin van de Pw te beschouwen. Het gegeven dat een bankrekening op naam staat van een inwonend, minderjarig kind van eiseres, rechtvaardigt de vooronderstelling dat eiseres redelijkerwijs over het tegoed op die rekening kan beschikken [2] .
4.3.
Uit de door eiseres verstrekte bankafschriften van de betaalrekening blijkt dat er onder vermelding van ‘sparen’ af- en bijschrijvingen plaatsvinden van en naar de spaarrekening. Verweerder mocht daarom van eiseres verlangen dat zij ook de bankafschriften van de spaarrekening zou verstrekken. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres deze bankafschriften niet heeft overgelegd, ook niet nadat zij daar bij brief van 21 april 2020 nogmaals toe in de gelegenheid was gesteld. Eiseres heeft verweerder ook niet gevraagd om uitstel voor het indienen van de bankafschriften, maar heeft aangegeven dat haar oudste dochter geen spaarrekening heeft. Gelet op deze mededeling bestond er voor verweerder ook geen aanleiding om eiseres nogmaals uitstel te verlenen voor het indienen van de bankafschriften.
4.4.
Nu eiseres niet alle benodigde bankafschriften heeft overgelegd, terwijl verweerder haar hiervoor wel voldoende gelegenheid heeft geboden, heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling gesteld.
Ontbreken overige bewijsstukken rechtvaardigt eveneens buiten behandelingstelling
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres ook buiten behandeling mocht stellen omdat zij niet alle gevraagde bewijsstukken met betrekking tot zakelijke rekeningen en de creditcards binnen de door verweerder gestelde hersteltermijn heeft overgelegd. Ten aanzien van de bewijsstukken betreffende de stichting, coöperatie en eenmanszaak waar eiseres bij is betrokken heeft verweerder in het verweerschrift vermeld dat van haar niet wordt verlangd dat zij bewijsstukken overlegt die er (nog) niet zijn. De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder – zoals hiervoor vermeld onder 3. – de buiten behandeling stelling van de aanvraag van eiseres met name heeft gebaseerd op het niet verstrekken van de informatie betreffende de spaarrekening.
Geen sprake van excessief formalisme
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroepsgrond dat verweerder - gelet op de persoonlijke omstandigheden waarin eiseres verkeerde en wegens de corona-maatregelen - excessief formalistisch heeft gehandeld door haar aanvraag buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van enkele gegevens. De door verweerder verzochte bewijsstukken met betrekking tot de financiële situatie van eiseres zijn immers essentiële gegevens om haar aanvraag om bijstand te kunnen beoordelen. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat het evident was dat zij ten tijde van de aanvraag geen vermogen of inkomen had. Het is aan eiseres als aanvrager om deze stelling te onderbouwen met bewijsstukken en daarin is zij, gelet op alinea’s 4 en 5, niet geslaagd.
Geen aanleiding om aan eiseres een voorschot te verstrekken
7. Anders dan eiseres stelt, bestond er voor verweerder geen aanleiding om aan haar bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening te verstrekken omdat het ten tijde van de aanvraag en zeker in bezwaar evident was dat eiseres niet kon beschikken over vermogen. De vermogenspositie van eiseres was immers niet helder en inzichtelijk voor verweerder omdat eiseres onder meer de gevraagde bankafschriften van de spaarrekening niet had overgelegd.
Geen dringende redenen
8. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op dringende redenen inhoudende dat verweerder gezien haar persoonlijke situatie en vanwege de coronamaatregelen had moeten besluiten tot toekenning van bijstand al dan niet in de vorm van een lening of een voorschot, overweegt de rechtbank het volgende. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak [3] is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Eiseres heeft met de stelling dat zij in een zeer moeilijke periode zit en dat Nederland - als gevolg van corona - in vreemde en moeilijke tijden verkeerde, niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de periode hier in geding sprake was van een acute noodsituatie.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspaak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3382.
2.Zie bijvoorbeeld een uitspaak van de CRvB van 24 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2042.
3.Uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4337, herhaald in de uitspraak van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2413.