ECLI:NL:CRVB:2016:2042
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking, herziening en terugvordering van bijstand op basis van inlichtingenverplichting en bankrekeningen minderjarig kind
In deze zaak gaat het om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die van 8 december 2010 tot en met 7 oktober 2013 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 9 april 2013 een wijzigingsformulier ingediend, waarin zij meldde dat zij op 5 april 2013 € 1.000,- van haar echtgenoot had ontvangen als zakgeld voor hun kinderen. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente naar haar vermogens- en inkomenspositie. Het college heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig melding heeft gemaakt van verschillende bankrekeningen op haar naam en die van haar kinderen, wat resulteerde in een besluit tot intrekking van de bijstand over december 2010 en herziening over mei en juli 2011, met terugvordering van € 3.712,43.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen zeggenschap had over de bankrekening van haar minderjarige dochter, en dat zij derhalve te veel bijstand heeft ontvangen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagt.