ECLI:NL:CRVB:2017:3382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijke financiële situatie
In deze zaak heeft appellant op 6 mei 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag buiten behandeling gesteld omdat appellant de gevraagde bewijsstukken niet had overgelegd. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 3 november 2014 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die wederom buiten behandeling werd gesteld om dezelfde reden. Op 25 juni 2015 diende appellant een derde aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen omdat hij niet voldoende bewijsstukken had overgelegd. Het college stelde dat onduidelijk was gebleven hoe appellant in zijn levensonderhoud had voorzien, aangezien hij sinds 2007 geen inkomsten uit arbeid had. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de periode van beoordeling loopt van 25 juni 2015 tot en met 7 augustus 2015. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie, wat een vereiste is voor het verkrijgen van bijstand. De Raad bevestigde dat de onduidelijkheid over de financiële situatie van appellant voldoende grondslag bood voor de afwijzing van de aanvraag. De overige gronden van appellant werden niet meer besproken, en het hoger beroep werd verworpen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.C.R. Schut als voorzitter.