ECLI:NL:RBMNE:2020:5363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over AOW-verlaging wegens niet gemeld huwelijk in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Tellingen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij zijn AOW-pensioen per 5 november 2017 was verlaagd naar het bedrag voor gehuwden. Dit besluit was genomen omdat eiser zijn huwelijk, dat in 2016 in Suriname was gesloten, niet had gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de criteria voor duurzaam gescheiden leven, zoals vastgelegd in de relevante beleidsregels. Eiser had verklaard dat hij en zijn echtgenote van plan waren om samen naar Nederland te komen, maar dat de huwelijkse samenleving niet was begonnen. De rechtbank oordeelde dat de redenen voor het niet samenwonen niet relevant waren voor de beoordeling van de huwelijkse status. Eiser had de inlichtingenplicht geschonden door het huwelijk niet te melden, wat volgens de AOW-regelgeving verplicht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die noopten tot afwijking van de beleidsregels. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante feiten en omstandigheden door pensioengerechtigden en bevestigt de geldigheid van de beleidsregels van de Sociale Verzekeringsbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2564

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf 5 november 2017 verlaagd naar het bedrag voor een gehuwde. Tot en met november 2019 heeft eiser daardoor € 5.203,25 bruto teveel AOW ontvangen.
Bij besluit van 2 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2020 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vanaf 5 november 2017 recht heeft op het AOW-bedrag van een gehuwde. Eiser heeft volgens verweerder de inlichtingenplicht geschonden omdat hij niet heeft gemeld dat hij op [2016] in Suriname is getrouwd.
De inlichtingenplicht staat in artikel 49 van de AOW. Hierin staat dat een pensioengerechtigde verplicht is om aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Een huwelijk is in het algemeen iets waarvan het een pensioengerechtigde redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dit gevolgen kan hebben voor het recht op AOW. Er zijn immers verschillende uitkeringen voor alleenstaanden en gehuwden.
In deze zaak moet eerst worden beoordeeld of eiser als gehuwd moest worden aangemerkt. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet als gehuwd moest worden aangemerkt, omdat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden van elkaar leefden. De echtgenote van eiser had namelijk geen verblijfsrecht in Nederland en moest in Suriname achterblijven.
Volgens vaste rechtspraak [1] is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake als ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft overwogen [2] kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is.
6. Eiser voldoet niet aan dit criterium. Hij heeft verklaard dat het de bedoeling was dat hij en zijn echtgenote kort na sluiting van het huwelijk samen naar Nederland zouden komen om hier te wonen. Dat die huwelijkse samenleving niet is begonnen, is dus niet door eiser gewild en ook niet als ‘bestendig bedoeld’ aan te merken. De redenen op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB [3] .
7. Volgens de beleidsregel SB1002 merkt verweerder gehuwden als duurzaam gescheiden levend aan als er sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk en (naar gangbare objectieve maatstaven beoordeeld) permanent is verbroken. In het geval van eiser is er geen sprake van een permanente verbreking van de huwelijkse samenleving. Eisers echtgenote is namelijk inmiddels in Nederland. Dat eiser destijds nog niet wist of en zo ja, wanneer zijn echtgenote naar Nederland zou kunnen komen, maakt het voorgaande niet anders. Het was niet onmogelijk om de huwelijkse samenleving alsnog vorm te geven. Dit blijkt alleen al uit het feit dat eisers echtgenote hierover diverse juridische procedures heeft gevoerd.
8. Verweerder heeft eiser dus terecht als gehuwd aangemerkt. Het lag op de weg van eiser om het huwelijk bij verweerder te melden.
9. Eiser heeft een beroep gedaan op de beleidsregel SB1245. De rechtbank volgt deze beroepsgrond niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de uitzondering in het beleid met betrekking tot buitenlandse huwelijken alleen ziet op huwelijken van personen die niet staan ingeschreven in de BRP. Iemand die wel staat ingeschreven in de BRP, zoals eiser, moet een buitenlands huwelijk wel melden. Voor zover dit voor eiser niet duidelijk was, was het aan hem om dit na te vragen of om informatie op te vragen bij verweerder.
10. Eiser heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat verweerder had moeten afwijken van de beleidsregels SB1002 en/of SB1245. De rechtbank overweegt dat afwijken van de beleidsregels alleen kan in het geval van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit onevenredige gevolgen heeft voor de betrokkene. Deze regel geldt zelfs in het geval van omstandigheden waarmee al rekening is gehouden bij het maken van de beleidsregels. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit ingrijpende gevolgen heeft voor eiser, maar dat is niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat verweerder hoefde af te wijken van het beleid. De financiële gevolgen van het besluit kunnen een rol spelen bij de terugvordering en eventueel de boete, maar daar oordeelt de rechtbank in deze procedure niet over.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is bekendgemaakt en uitgesproken op
3 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

1.uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918
2.uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932
3.vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093