ECLI:NL:RBMNE:2020:5122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij beëindiging bijstandsuitkering wegens aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering had zien beëindigen door de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. De beëindiging van de uitkering was gebaseerd op het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van verzoeker, wat volgens verweerder leidde tot een schending van de inlichtingenplicht door verzoeker. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder uitkering in financiële problemen zou komen.

Tijdens de zitting op 13 november 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn situatie toegelicht, inclusief zijn schulden en psychische klachten. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, maar dat het bezwaar tegen de beëindiging van de uitkering geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees erop dat het aantreffen van de hennepkwekerij een bewijsvermoeden met zich meebracht dat verzoeker (mede)exploitant was, wat hij niet had kunnen ontzenuwen.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de beëindiging van de bijstandsuitkering terecht was en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3609
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M. Shaaban),
en
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: M. Arendsen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker beëindigd per 1 september 2020. Verweerder trekt de bijstandsuitkering in vanaf 17 juni 2020 tot en met 31 augustus 2020.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt op 13 oktober 2020. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020 via Skype for Bussines. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig als tolk de heer Hussein.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat hij het recht op bijstand van verzoeker vanaf 17 juni 2020 niet kan vaststellen. Verzoeker heeft de inlichtingenplicht geschonden door verweerder niet te informeren over een op 17 juni 2020 ontdekte hennepkwekerij in zijn woning. Verzoeker woont vanaf 24 september 2020 niet meer op de [adres] (het uitkeringsadres).
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de uitkering heeft beëindigd en ingetrokken. Verzoeker verwijst voor de gronden van het verzoek naar de gronden van het bezwaar van 13 oktober 2020.

Spoedeisend belang

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of uitblijven van de gevraagde voorziening in dit geval leidt tot het ontstaan van een zodanig ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang wordt rekening gehouden met de vraag of er mogelijkheden bestaan om de tijd totdat is beslist op het bezwaar te overbruggen.
5. Verzoeker voert aan dat hij zonder uitkering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hij heeft geen middelen van bestaan en zal door het primaire besluit in een financiële noodsituatie terechtkomen. Verzoeker heeft al diverse schulden opgebouwd die hij moet aflossen. Hij kampt verder met ernstige psychische klachten die toenemen door de onzekerheid die de beëindiging van de uitkering met zich meebrengt. Verzoeker heeft een overzicht overgelegd van zijn schulden bij CAK, DGB Energie, GGN, Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, Stedin en Infomedics. Dit betreft een totale schuld van
€ 3.583,50. Verzoeker heeft verder bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat hij niet over saldo beschikt.
6. De voorzieningenrechter vindt, gelet op wat verzoeker naar voren heeft gebracht, dat verzoeker een spoedeisend belang heeft.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij geen inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij in zijn woning. Hij betwist de inlichtingenplicht te hebben geschonden. Verzoeker betwist niet dat de politie in zijn woning is geweest en dat er spullen zijn aangetroffen die mede gebruikt worden bij een hennepkwekerij. Hij wist echter niets van de hennepkwekerij in zijn woning, omdat de spullen niet van hem waren. Voor zover er al sprake was van een werkende hennepkwekerij staat niet vast dat verzoeker daarbij betrokken was en dat daaruit inkomsten genoten zijn.
8. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het aantreffen van een hennepkwekerij in iemands woning de vooronderstelling rechtvaardigt dat diegene (mede)exploitant van de hennepkwekerij is en dat de opbrengst (ook) hem of haar ten goede is gekomen. [1] Deze vooronderstelling is een (bewijs)vermoeden dat weerlegbaar is. De bewoner kan zich hiertegen verweren door de feiten en de omstandigheden te betwisten die aan de vooronderstelling ten grondslag zijn gelegd, of door andere feiten te stellen die het in de vooronderstelling besloten vermoeden ontzenuwen.
Niet in geschil is dat de hennepkwekerij bij verzoeker is aangetroffen. Dit is door zowel de politie als de woningcorporatie bevestigd aan verweerder. De hierboven genoemde vooronderstelling gaat daarom op. Verzoeker is er niet in geslaagd om het in de vooronderstelling besloten bewijsvermoeden te ontzenuwen. De stelling dat hij niet wist van de hennepkwekerij en dat de spullen niet van hem waren is daartoe onvoldoende. Hij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Ook heeft verzoeker niet onderbouwd dat hij geen inkomsten heeft ontvangen. Omdat verzoeker het vermoeden dat hij (mede)exploitant van de hennepkwekerij is geweest en dat de opbrengst (ook) hem ten goede is gekomen niet heeft ontzenuwd, gaat de rechtbank uit van dit vermoeden. Dat betekent dat verzoeker melding had moeten maken van de exploitatie van de hennepkwekerij in zijn woning. Door dat niet te doen, heeft verzoeker zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het exploiteren van een hennepkwekerij wordt aangemerkt als een omstandigheid waarvan de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kan zijn op het recht op bijstand en waarvan hij het betreffende bestuursorgaan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven. [2] Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de bijstandsuitkering van verzoeker terecht beëindigd en ingetrokken.

Belangenafweging

9. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
10. Op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens heeft het bezwaar van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Als er een bijstandsuitkering aan verzoeker wordt toegekend en het primaire besluit blijft in bezwaar in stand, dan kan verzoeker dit niet terugbetalen. Dit restitutierisico moet zwaarder wegen dan het belang van verzoeker om bijstand te ontvangen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker heeft verklaard bij de kerk te verblijven, waar hij naast onderdak ook eten en drinken krijgt. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in dit geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1384 en 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3661.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1811.