ECLI:NL:RBMNE:2020:3986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/1167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar norm gehuwde; duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft eiser, die sinds december 2011 een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor ongehuwden, bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser is op 25 september 2019 gehuwd, maar stelt dat hij en zijn echtgenote een LAT-relatie hebben en niet samenwonen. De SVB heeft op basis van gegevensuitwisseling met de gemeente besloten om het pensioen van eiser te herzien naar de norm voor gehuwden, wat eiser betwist. Hij heeft aangevoerd dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, wat hem recht zou geven op de norm voor ongehuwden.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de SVB terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank overweegt dat, hoewel eiser en zijn echtgenote ervoor kiezen om niet samen te wonen, dit niet afdoet aan de feitelijke relatie die zij onderhouden. De rechtbank wijst erop dat de intentie om samen te wonen en de feitelijke omstandigheden van hun relatie, zoals regelmatig contact en gezamenlijke activiteiten, wijzen op een voortzetting van de echtelijke samenleving. Eiser kan daarom niet als ongehuwd worden aangemerkt en heeft geen recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor ongehuwden.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, en oordeelt dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is tussen gehuwden en ongehuwden. De uitspraak is gedaan op 21 september 2020 door rechter M. Ramsaroep, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma),
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB ), verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding

1.1.
Eiser ontvangt vanaf december 2011 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
Eiser is op [2019] gehuwd met [echtgenote] ,
geboren op [1957] (echtgenote).
1.3.
Verweerder is via gegevensuitwisseling met de gemeente waarin eiser ingeschreven staat op de hoogte gekomen van het op [2019] gesloten huwelijk.
Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij besluit van 27 november 2019 het ouderdomspensioen van eiser vanaf oktober 2019 herzien naar de norm voor een gehuwde.
1.4.
Eiser heeft op 9 december 2019 telefonisch bij verweerder gemeld dat de herziening van zijn ouderdomspensioen onjuist is omdat hij en zijn echtgenote een LAT-relatie hebben en niet samenwonen. Hierop heeft verweerder eiser en zijn echtgenote een vragenformulier toegestuurd, om te onderzoeken of sprake is van duurzaam gescheiden leven en of eiser daarom recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
1.5.
Bij besluit van 13 januari 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn ouderdomspensioen niet wijzigt, omdat op basis van de inhoud van de door eiser en zijn echtgenote ingevulde vragenformulieren volgens verweerder geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.6.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft gesteld dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.7.
Bij besluit van 2 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder kan ook op basis van de in bezwaar overgelegde informatie niet tot de conclusie worden gekomen dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.8.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.9.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding (Skype for Business) op 17 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

2. Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder het verkeerde criterium heeft gehanteerd. Volgens eiser moet getoetst worden aan het criterium van gezamenlijke huishouding. Nu eiser en zijn echtgenote geen gezamenlijke huishouding voeren, heeft eiser recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser is op 25 september 2019 gehuwd. Op grond van de AOW [1] heeft eiser dan in beginsel recht op een pensioen naar de norm voor een gehuwde. Dit is anders indien wordt voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven in de zin van de AOW [2] , in welke geval eiser voor de uitvoering van de AOW als ongehuwd wordt aangemerkt en dan recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
Het criterium van gezamenlijke huishouding is blijkens de AOW in de situatie van eiser niet relevant voor de vraag welke norm op hem van toepassing is.
Gelet op de AOW heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht getoetst of in het geval eiser wordt voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft,
waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwden deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval. In het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben – al dan niet op termijn en al dan niet van een gezamenlijke huishouding te onderscheiden –
vorm van echtelijke samenlevingaan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.2.
Naar aanleiding van het betoog van eiser wordt overwogen dat, anders dan bij de gezamenlijke huishouding – voor het bestaan waarvan ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (samenwonen) een noodzakelijke voorwaarde is – voor duurzaam gescheiden leven niet doorslaggevend is of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, gelet op wat onder 4.1. is overwogen, of de echtelijke samenleving al dan niet verbroken is of niet is ontstaan. Die
echtelijke samenlevingkan bestaan
zonderdat van (voortdurend)
samenwonensprake is [4] .
5. Eiser voert vervolgens aan dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gewicht gegeven aan het ontbreken van de intentie van eiser en zijn echtgenote om samen te wonen en het ontbreken van een financiële verstrengeling. De feitelijke situatie is niet anders dan dat die vóór het sluiten van het huwelijk was. Illustratief is ook dat de gemeente Amsterdam, de gemeente alwaar de echtgenote van eiser woont, op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) aan haar een uitkering naar de norm van een alleenstaande heeft toegekend.
6. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat, zelfs wanneer niet van een financiële verstrengeling wordt uitgegaan, uit de overige feiten en omstandigheden volgt dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
7. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat, behalve de financiële verstrengeling, de door verweerder vastgestelde feiten en omstandigheden niet in geschil zijn.
Vaststaat dat eiser en zijn echtgenote al lange tijd een LAT‑relatie hebben, zij op 25 september 2019 in het huwelijk zijn getreden en eiser daarvoor in beroep als reden heeft gegeven dat hij zich zorgen maakte over haar (financiële) toekomst als hij er niet meer zou zijn. Eiser en zijn echtgenote hebben de invulling van hun relatie vóór en na het huwelijk niet gewijzigd. Zij hebben regelmatig (telefonisch) contact, bezoeken elkaar regelmatig, ondernemen samen activiteiten en presenteren zich naar buiten toe als stel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit deze vaststaande feiten en omstandigheden terecht geconcludeerd dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Er is geen sprake van een situatie waarin een
een vorm van echtelijke samenleving ontbreekt. Dat eiser en zijn echtgenote ervoor kiezen niet samen te wonen en niet te gaan samenwonen, maakt de conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De keuze om hun relatie op deze wijze, in aparte woningen, in te vullen doet namelijk niet af aan de relatie die eiser en zijn echtgenote vóór en na het sluiten van hun huwelijk onderhouden. Het ontbreken van financiële verstrengeling maakt bovenstaande conclusie evenmin anders. Financiële verstrengeling is namelijk slechts één van de omstandigheden die mee kunnen wegen ter bepaling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Naar het oordeel van de rechtbank bieden bovengenoemde omstandigheden over het regelmatig contact, de gezamenlijke activiteiten en de reden waarom eiser het huwelijk is aangegaan voldoende onderbouwing voor de conclusie dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Eiser kan dan ook niet als ongehuwd worden aangemerkt.
7.2.
De omstandigheid dat een ander bestuursorgaan op grond van de hem bekende feiten en/of omstandigheden in het kader van een andere regeling dan de AOW de echtgenote van eiser als alleenstaande heeft aangemerkt, is geen reden om tot het oordeel te komen dat verweerder in het kader van de uitvoering van de AOW eiser als ongehuwd dient aan te merken. Verweerder dient immers op basis van zijn eigen onderzoek en op grond van de hem bekend geworden feiten en omstandigheden vast te stellen of eiser ter uitvoering van de AOW als ongehuwd kan worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen en geoordeeld, is verweerder terecht tot het oordeel gekomen dat eiser niet als ongehuwd kan worden aangemerkt.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de CRvB in een vergelijkbare zaak ook heeft geconcludeerd dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2004 [5] . Daarom moet verweerder ook in zijn zaak aannemen dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
9. Volgens verweerder is de zaak van eiser rechtens niet gelijk aan de situatie in de zaak die in voormelde uitspraak van de CRvB ter beoordeling voorlag. Verweerder heeft ter motivering van zijn stelling dat eisers verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2004 niet kan slagen, verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 11 juni 2019 [6] .
10. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is de in de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2004 beschreven situatie rechtens niet gelijk aan de situatie van eiser. In de situatie beschreven in de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2004 was slechts sprake van een zakelijke regeling gericht op de erfenis van de echtgenoot met het oog op zijn op korte termijn verwachte overlijden. Betrokkene en de echtgenoot bleken, naast het vrijwel dagelijks verzorgen van de warme maaltijden door betrokkene voor de echtgenoot en het verzorgen de administratie door betrokkene voor de echtgenoot, geen andere contacten te onderhouden. Deze situatie wijkt naar het oordeel van de rechtbank op doorslaggevende punten af van de situatie van eiser en zijn echtgenote. Bij eiser en zijn echtgenote is namelijk geen sprake van uitsluitend de intentie om een zakelijke regeling te treffen maar juist meer dan dat. Zie in dit verband wat onder 7.1. is overwogen en geoordeeld.
11. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden met een eigen huishouding. Dit is in strijd met het discriminatieverbod.
12. Volgens verweerder is er geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid.
13. De rechtbank is van oordeel slaagt eisers beroepsgrond niet. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van rechtens gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Juridisch gezien is de situatie van gehuwden en ongehuwden namelijk niet gelijk. De wetgever heeft dan de ruimte om deze situaties als ongelijk te mogen beschouwen en ongelijk te mogen behandelen. Het verschil is behandeling valt, gelet op de totstandkoming van de AOW, binnen de toegestane marges. Van strijd met het discriminatieverbod is dan geen sprake. Ter nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de CRvB van 22 december 2017 [7] respectievelijk 1 februari 2018 [8] .
14. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 21 september 2020 gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om deze rechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de AOW
2.Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 1 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:330) respectievelijk 17 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:568).
4.Ibidem.
7.ECLI:NL:CRVB:2017:4459, r.o. 4.7 tot en met 4.9
8.ECLI:NL:CRVB:2018:330, r.o. 4.7 tot en met 4.9