ECLI:NL:RBMNE:2020:3885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/1343
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De eiseres, een B.V., trad op als wettelijk vertegenwoordiger van belanghebbende, die sinds 17 december 2015 bijstand ontving. Belanghebbende had op 11 februari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten bij verhuizing naar een nieuwe huurwoning. De gemeente Almere, als verweerder, heeft deze aanvraag op 18 februari 2020 afgewezen, omdat volgens hen niet was aangetoond dat er sprake was van een dwingend noodzakelijke verhuizing. Het bezwaar van eiseres werd op 24 maart 2020 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2020 heeft belanghebbende aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die de verhuizing noodzakelijk maakten, zoals de te kleine behuizing en de impact op zijn privé- en gezinsleven. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor deze stellingen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet onzorgvuldig of gebrekkig gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat de inrichtingskosten zich wel voordeden, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V.,te [vestigingsplaats] , eiseres en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [A] , te [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Inleiding

1.1.
Belanghebbende ontvangt sinds 17 december 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond in de Basisregistratie personen (Brp) van 1 september 2014 tot 27 januari 2020 ingeschreven op het adres aan de [adres 1] te [woonplaats] . Hij huurde en bewoonde op dat adres één kamer.
1.2.
Per 27 januari 2020 staat belanghebbende in het Brp ingeschreven op het adres aan de [adres 2] te [woonplaats] . Dit betreft een huurwoning van de [.] .
1.3.
Eiseres heeft namens belanghebbende bij verweerder op 11 februari 2020 bijzondere bijstand op grond van de Pw aangevraagd voor de inrichtingskosten en de kosten van huisraad bij verhuizing naar zijn huurwoning aan de [adres 2] te [woonplaats] .
1.4.
Verweerder heeft deze aanvraag in het besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) afgewezen, omdat er volgens verweerder niet is gebleken dat er sprake is van een dwingend noodzakelijke verhuizing. Op grond van de wet [1] en het gemeentelijk beleid komen de inrichtingskosten van belanghebbende dan niet voor vergoeding in aanmerking.
1.5.
Eiseres heeft ten behoeve van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
In het besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft de afwijzing van de aanvraag. Volgens verweerder is ook in bezwaar niet gebleken dat er wordt voldaan aan de voorwaarden uit de wet en het gemeentelijk beleid om de inrichtingskosten van belanghebbende te vergoeden.
1.7.
Eiseres heeft ten behoeve van belanghebbende beroep ingesteld tegen dit besluit op bezwaar.
1.8.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeld- en geluidverbinding (Skype for Business) plaatsgevonden op 17 augustus 2020. Hieraan hebben belanghebbende en de gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

1.
2. Ten behoeve van belanghebbende is het volgende aangevoerd.
Volgens belanghebbende is sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Er is sprake van een noodzakelijke verhuizing. Immers, zijn behuizing in één kamer was te klein. Hierdoor kon hij zijn kinderen niet meer fatsoenlijk ontvangen en raakte belanghebbende meer en meer depressief en kreeg hij medische klachten.
Uit de informatie op de website van verweerder heeft belanghebbende begrepen dat hij dan in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten. Hij voldoet namelijk aan twee van de drie op de website genoemde omstandigheden, op grond waarvan je in aanmerking komt voor toekenning van bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten. Het is dan in strijd met het vertrouwens- dan wel het rechtszekerheidsbeginsel wanneer verweerder zijn aanvraag afwijst.
Volgens belanghebbende had het ook op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de bijzondere omstandigheden. Verweerder had bijvoorbeeld tijdens een bezoek van de kinderen kunnen komen kijken naar de behuizing van belanghebbende. Verweerder heeft ook niet toereikend gemotiveerd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de aanvraag gehonoreerd moet worden. Belanghebbende concludeert dat een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft.
Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door de afwijzing van aanvraag wordt het recht van belanghebbende op respect voor zijn privé- en gezinsleven geschonden.
3. Volgens verweerder blijkt uit de stellingen van belanghebbende niet dat sprake is van bijzondere medische en/of sociale redenen die de verhuizing noodzakelijk maakten. Aan de voorwaarden voor inwilliging van de aanvraag wordt dan niet voldaan.
Deze voorwaarden staan in zijn algemeenheid vermeldt op de website van verweerder, met de mededeling dat de aanvrager bewijsmiddelen moet overleggen om deze aannemelijk te maken. De informatie op de website betreft algemene informatie, waaruit belanghebbende geen uitdrukkelijke, onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging kan herleiden. Er staat immers ook op de website dat verweerder mogelijk de kosten van woninginrichting kan vergoeden. Van strijd met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel is volgens verweerder geen sprake.
Volgens verweerder ligt het op de weg van belanghebbende als aanvrager om zijn aanvraag te onderbouwen. Bij gebrek daaraan kan verweerder niet vaststellen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een zorgvuldigheids- en/of motiveringsgebrek is volgens verweerder geen sprake.
Verweerder ziet zonder onderbouwing geen aanleiding om aan te nemen dat het privé- en gezinsleven van belanghebbende zodanig ernstig wordt aangetast dat verweerder de aanvraag alsnog moet inwilligen.
4. Het relevante toetsingskader is als volgt.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van deze bepaling dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. [2]
5. De rechtbank ziet in de ten behoeve van belanghebbende ingenomen stellingen geen aanknopingspunten de bestreden besluitvorming onjuist, onzorgvuldig dan wel gebrekkig gemotiveerd te achten. De beroepsgronden slagen niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de inrichtingskosten zich voordoen en dat deze kosten, gelet op vaste rechtspraak van de CRvB [3] , als incidenteel voorkomende kosten van bestaan moeten worden aangemerkt. Ter beoordeling ligt voor of sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is namens belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende vanwege sociale dan wel medische redenen op enig moment genoodzaakt was uit zijn kamer te vertrekken.
Uit de dossierstukken en de toelichting ter zitting blijkt dat belanghebbende vier jaar op één kamer woonde voordat hij de huurwoning toegewezen kreeg. Van co-ouderschap is geen sprake. Geen van de kinderen van belanghebbende woonde bij hem. De twee door hem erkende kinderen waren ten tijde van de bestreden besluitvorming volwassen. Ook het jongste kind van belanghebbende (over wie hij voor het eerst ter zitting bij de rechtbank heeft gerept, dat ten tijde van de zitting 13 jaar zou zijn en dat belanghebbende niet heeft erkend) woonde en woont elders. Dat belanghebbende voor de uitoefening van zijn privé- en gezinsleven met zijn kinderen, in het bijzonder om zijn kinderen te kunnen ontvangen, op enig moment genoodzaakt was te verhuizen, blijkt niet uit deze omstandigheden. Namens belanghebbende zijn hieromtrent ook geen bewijsstukken ingebracht. Ook is de rechtbank niet gebleken van psychische of andere medische klachten van belanghebbende als direct gevolg van zijn één kamer-behuizing. Een onderbouwing van de stelling dat belanghebbende wegens medische redenen genoodzaakt was te verhuizen, zoals (medische) stukken, ontbreekt.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende op basis van de informatie op de website van verweerder er niet vanuit kunnen gaan dat zijn aanvraag ingewilligd zou worden. Uit de informatie op de website kan naar het oordeel van de rechtbank alleen worden afgeleid dat van een noodzakelijke verhuizing sprake kan zijn als de oude woning te klein is of (psychische) klachten veroorzaakt. Of dat in een specifieke situatie ook daadwerkelijk het geval is, dient blijkens de informatie op de website met bewijsstukken te worden onderbouwd. Op de website neemt verweerder wat het toekennen van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ook een slag om de arm door op de website te vermelden dat hij
mogelijkde kosten van woninginrichting kan vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hieruit dan niet één-op-één kunnen baseren dat zijn aanvraag ingewilligd zou worden. Van strijd met het vertrouwens- dan wel rechtszekerheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
5.4.
De rechtbank verwerpt het betoog dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de gestelde bijzondere omstandigheden van belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan de bijstandverlenende instantie om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Gezien de gedingstukken heeft verweerder de door belanghebbende feiten en omstandigheden en de stukken die ten behoeve van hem zijn overgelegd onderzocht en in de bestreden besluitvorming betrokken. Van het gestelde zorgvuldigheidsgebrek is dan ook geen sprake.
5.5.
De stelling dat de bestreden besluitvorming ontoereikend is gemotiveerd, verwerpt de rechtbank. Verweerder heeft naar aanleiding van de door belanghebbende naar voren gebrachte feiten en omstandigheden toereikend onderzoek gedaan en draagkrachtig gemotiveerd waarom de aanvraag van belanghebbende niet ingewilligd wordt. Van het gestelde motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
5.6.
Van strijd met het uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende recht op gezinsleven is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De uitoefening van het recht op privé- en gezinsleven van belanghebbende wordt op zich niet belemmerd door de weigering om bijzondere bijstand te verlenen. [5] De enkele stelling dat het voor belanghebbende onmogelijk is om op een kamer het privé- en gezinsleven met zijn kinderen voort te zetten dan wel op te bouwen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat door de één kamer-behuizing de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van belanghebbende met zijn kinderen onmogelijk wordt gemaakt dan wel ernstig wordt aangetast. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat belanghebbende twee volwassen kinderen en een minderjarige zoon van 13 jaar heeft die belanghebbende weliswaar bezoeken maar die niet bij belanghebbende wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende om aan te nemen dat het privé- en gezinsleven van belanghebbende zodanig ernstig wordt aangetast dat op verweerder een positieve verplichting tot toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten rust.
6. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 september 2020 gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak voor zover nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Pw
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1475).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2331).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:831).
5.Zie een uitspraak van de CRvB van 18 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:926).