ECLI:NL:RBMNE:2020:3049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1688
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van de Participatiewet wegens weigering medewerking aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.J. Weldam, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, vertegenwoordigd door P. van der Voorn. Eiseres had op 10 december 2019 een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, maar deze werd op 28 januari 2020 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op twijfels over de woon- en leefsituatie van eiseres, die niet kon worden weggenomen omdat zij weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek dat was gepland om haar situatie te verifiëren. De rechtbank oordeelde dat de verweerder een redelijke grond had voor het huisbezoek, gezien de inconsistenties in de verklaringen van eiseres en de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres voerde aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat zij niet halsstarrig weigerachtig was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat eiseres haar medewerkingsplicht had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: P. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (afwijzingsbesluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2020 door middel van een
Skype-verbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft zich op 10 december 2019 gemeld om bijstand aam te vragen en op 23 januari 2020 heeft zij een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluitvorming, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft van elkaar afwijkende verklaringen afgelegd over haar woon- en leefsituatie. De door eiseres afgelegde verklaring over het aantal personen dat op het gestelde adres van eiseres zou wonen wijkt ook af van gegevens als blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP) en Suwinet. Gezien het voorgaande kon redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar gestelde woon- en leefsituatie.
De onduidelijkheid over haar gestelde woon- en leefsituatie heeft eiseres niet kunnen wegnemen.
Om de door eiseres verstrekte gegevens over de door haar gestelde woon- en leefsituatie te verifiëren heeft verweerder op 23 januari 2020, direct na een gesprek met eiseres op 23 januari 2020, een huisbezoek willen afleggen. Deze verificatie kon niet op een andere effectieve en voor eiseres minder belastende wijze plaatsvinden.
Eiseres is tijdens een gesprek van 23 januari 2020 gevraagd om haar medewerking aan een huisbezoek te verlenen. Eiseres heeft haar medewerking geweigerd, ook nadat verweerder haar heeft gewezen op de gevolgen van het niet meewerken aan een huisbezoek.
Door niet mee te werken aan een huisbezoek i) is de gestelde woon- en leefsituatie van eiseres onduidelijk gebleven en 2) heeft eiseres de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht geschonden. Als gevolg hiervan is eiseres’ recht op bijstand niet vast te stellen en is de aanvraag om bijstand afgewezen.
3.1.
Het gaat hier om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. De te beoordelen periode loopt van 10 december 2019, de datum waarop eiseres zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 28 januari 2020, de datum van het afwijzingsbesluit.
3.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan de bijstand verlenende instantie om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.3.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. [1]
3.4.
Volgens vaste rechtspraak [2] kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden - in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand - indien voor dat huisbezoek een redelijk grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstand verlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
4. Eiseres heeft ter zitting als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder vanwege een hoog risicoprofiel en eiseres’ Roma afkomst onderzoek naar haar heeft gedaan en niet zozeer op basis van de door haar aangeleverde gegevens.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, nu de juistheid van deze beroepsgrond niet uit de gedingstukken blijkt.
6.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er vóór het huisbezoek geen of niet voldoende concrete objectieve feiten en omstandigheden waren op grond waarvan in redelijkheid kon worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens.
Er was geen sprake was onduidelijke feiten of omstandigheden die een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie rechtvaardigden. Zij heeft bij de intake niet afwijkend verklaard ten opzichte van het aanvraagformulier. Op het aanvraagformulier heeft eiseres volledig en gedetailleerd verklaard over haar medebewoners. Dat de gegevens niet overeen zouden komen met de gegevens in de BRP en/of Suwinet, levert op zichzelf geen redelijke grond op voor een huisbezoek.
Voor zover de door eiseres verstrekte gegevens al van belang waren voor het vaststellen van het recht op bijstand, konden deze gegevens wel op andere wijze worden geverifieerd.
Een redelijke grond voor een huisbezoek ontbrak en van eiseres kon in redelijkheid niet worden verlangd dat zij hieraan haar medewerking zou verlenen. Het niet meewerken aan het huisbezoek kan daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van de aanvraag.
Bovendien had eiseres op 23 januari 2020 tijdens het gesprek in de gelegenheid moeten worden gesteld om de hoofdbewoner te bellen om na te vragen of zij instemde met een onderzoek in haar woning. Ten onrechte is eiseres geen hersteltermijn geboden.
Voorts had verweerder zelf schriftelijk of telefonisch contact kunnen opnemen met de hoofdbewoner om duidelijk te krijgen over het aantal bewoners en meer specifiek over de registratie van twee extra personen in de BRP en Suwinet. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan.
6.2.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de gegevens die zij over haar woon- en leefsituatie heeft verstrekt niet anders waren dan die zij heeft verstrekt over haar woon- en leefsituatie vóór haar detentie in 2019. Voor haar detentie stonden dezelfde personen ook al ingeschreven in de BRP op het adres. Toch vond verweerder het nodig om een huisbezoek te laten plaatsvinden.
6.3.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij niet halsstarrig weigerachtig was.
6.4.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder door haar tijdens het gesprek van 23 januari 2020 een bedenktermijn van 5 minuten te geven niet conform het Handhaving beleidsplan 2010 [gemeente] [3] heeft gehandeld, waarin staat dat een bedenktermijn van 10 minuten moet worden gegeven. Reeds daarom is het beroep gegrond. Ter ondersteuning van dit betoog heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 7 november 2017. [4]
7. De rechtbank is van oordeel dat de onder 6.1. tot en met 6.4. vermelde beroepsgronden en/of stellingen niet slagen respectievelijk niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op 23 januari 2020. In de BRP en Suwinet was vermeld dat behalve eiseres, nog vijf personen stonden ingeschreven op het opgegeven adres. In combinatie met de omstandigheid dat eiseres, tijdens het gesprek van 23 januari 2020 aan de hand van het door haar ingevulde aanvraagformulier had meegedeeld dat op het opgegeven adres behalve zijzelf drie andere personen wonen, kon verweerder reeds redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid van de door eiseres verstrekte informatie over haar woon- en leefsituatie. Hieraan doet niet af dat de zowel vóór de beëindiging van eiseres bijstand wegens detentie als ná haar detentie dezelfde personen in de BRP op het door eiseres opgegeven adres stonden ingeschreven.
De door eiseres gestelde woon- en leefsituatie kon, anders dan eiseres heeft gesteld, door verweerder niet op een andere effectieve en voor eiseres minder ingrijpende wijze worden geverifieerd dan door middel van een huisbezoek. [5]
7.2.
Volgens vaste rechtspraak [6] ligt het, indien het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek op het door de betrokkene opgegeven adres noodzakelijk is, in de risicosfeer van de betrokkene indien dat huisbezoek niet mogelijk is. Alleen een zwaarwegende reden die aan onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek in de weg staat, kan een rechtvaardigingsgrond zijn voor het niet verlenen van de verlangde medewerking.
7.3.
Dat eiseres heeft verklaard dat zij niet de hoofdbewoner is en dat zij niet weet of de hoofdbewoner toestemming voor het afleggen van een huisbezoek zal geven, is naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke zwaarwegende reden. Hierbij is van belang dat verweerder tijdens het huisbezoek op het door eiseres opgegeven adres de kamer van eiseres en de gedeelde ruimtes wilde controleren. [7] Voor deze controle is voldoende dat eiseres als de gestelde bewoonster op dit adres en als gestelde gebruiker van een kamer en gedeelte ruimtes toestemming voor een af te leggen huisbezoek geeft. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan eiseres heeft gesteld, verweerder noch gehouden was om eiseres tijdens het gesprek van 23 januari 2020 in de gelegenheid te stellen om in contact te treden met de hoofdbewoner noch zelf in contact met de hoofdbewoner te treden.
7.4.
In het gespreksverslag van 23 januari 2020 staat onder meer het volgende:

De rechtbank is van oordeel dat voormelde verklaringen van eiseres, anders dan zij ter zitting heeft betoogd, niet anders kunnen worden opgevat dan een weigering om aan een huisbezoek mee te werken.
7.5.
Zoals ter zitting met partijen is vastgesteld, is het Handhaving beleidsplan 2010 [gemeente] met ingang van 4 juli 2013 uitwerking getreden. Gesteld noch gebleken is dat op 23 januari 2020 wet- en/of regelgeving van kracht was op grond waarvan verweerder gehouden was om na de weigering van haar medewerking aan een huisbezoek eiseres (ten minste) een bedenktermijn van 10 minuten te geven. Daarom slaagt de onder 6.4. vermelde beroepsgrond niet en kan de verwijzing naar het onder 6.4. uitspraak van de CRvB eiseres niet baten.
8. Eiseres heeft in beroep er op gewezen dat begin april 2020 alsnog bijstand aan haar is toegekend. Eiseres heeft ter zitting de vraag opgeworpen waarom verweerder op basis van de opvolgende aanvraag wel bijstand aan haar heeft toegekend, terwijl haar woon- en leefsituatie dezelfde was.
9. De rechtbank is van oordeel dat voor zover eiseres met het voormelde heeft willen aanvoeren dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kon worden vastgesteld, deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
De door eiseres verstrekte gegevens leidden tot onduidelijkheid over haar woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode, in de zin dat niet kon worden vastgesteld of eiseres in de te beoordelen periode daadwerkelijk op het door haar opgegeven adres woonde en of de kostendelersnorm moest worden toegepast. Door eiseres’ weigering om aan een huisbezoek mee te werken heeft verweerder niet kunnen onderzoeken en dus ook niet kunnen vaststellen wat de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres in de te beoordelen periode was.
9.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting van de rechtbank toegelicht, dat naar aanleiding van de opvolgende aanvraag van eiseres vooralsnog bijstand is verleend, omdat vanwege de geldende maatregelen als gevolg van het Corona-virus het afleggen van een huisbezoek ter verificatie van de gestelde woon- en leefsituatie van eiseres niet mogelijk was.
Verweerder heeft in het kader van de opvolgende aanvraag dus niet vastgesteld wat de woon- en leefsituatie van eiseres ná de te beoordelen periode was en ook niet vastgesteld dat die situatie gelijk was aan de situatie zoals die in de te beoordelen periode was.
9.3.
Gelet op het voorgaande is dan ook geen sprake van een situatie waarin verweerder eiseres’ recht op bijstand in de te beoordelen periode heeft kunnen vaststellen.
10. Eiseres heeft tot slot gesteld dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met de wet. Omdat volgens verweerder de door eiseres verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag, kon de aanvraag alleen buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft verweerder niet onderkend.
11. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan de in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb opgenomen bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van een aanvraag en was hij daartoe ook niet gehouden. [8] Verweerder heeft de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Dat verweerder door de weigering van eiseres om mee te werken aan een af te leggen huisbezoek de door haar verstrekte gegevens over haar gestelde woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode niet heeft kunnen verifiëren en daarom eiseres’ recht op bijstand in deze periode niet heeft kunnen vaststellen geeft, anders dan eiseres heeft betoogd, geen aanleiding voor een ander oordeel.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2020 door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspaak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1168), onder punt 4.4.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van uitspraak van 12 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3245).
3.
5.Vergelijk met de uitspraak van de CRvB van 6 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3484) onder punt 4.3.4.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7234).
7.Zie het door verweerder als 95 genummerd dossierstuk..
8.Zie bijvoorbeeld een uitspaak van de CRvB van 2 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1168), onder punt 4.6.3.