In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Appellante ontving sinds 1 januari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme tip dat zij samenwoonde met een andere persoon, hebben medewerkers van de gemeente Groningen een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte onder andere een onaangekondigd huisbezoek op 15 maart 2016. Tijdens dit huisbezoek verleende appellante aanvankelijk toestemming, maar trok deze toestemming voortijdig in. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante ingetrokken, stellende dat zij onvoldoende medewerking had verleend aan het huisbezoek.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de gang van zaken tijdens het huisbezoek, met name de handelwijze van de medewerkers van de gemeente. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er weliswaar een redelijke grond was voor het huisbezoek, maar dat de medewerkers niet volgens het protocol hebben gehandeld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante niet kan worden verweten dat zij onvoldoende medewerking heeft verleend.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, herstelde het primaire besluit en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en protocollen bij huisbezoeken in het kader van sociale zekerheid.