In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter A.R. Creutzberg op 17 juni 2020, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], over de eigendom van een stuk grond dat door [eiser] door bevrijdende verjaring in eigendom is verkregen. [eiser] heeft de grond sinds 1987 in gebruik genomen en stelt dat hij door bevrijdende verjaring sinds 2007 eigenaar is. [gedaagde] heeft echter een deel van de grond gekocht van [bedrijfsnaam] B.V. en maakt aanspraak op deze grond. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] inderdaad eigenaar is geworden door bevrijdende verjaring, omdat hij de grond niet-dubbelzinnig in bezit heeft genomen en deze gedurende twintig jaar in zijn bezit heeft gehouden. De kantonrechter verbiedt [gedaagde] de grond te betreden en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan [eiser]. In reconventie vordert [gedaagde] schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad, maar deze vordering wordt afgewezen omdat [gedaagde] nooit eigenaar is geworden van de grond. De kantonrechter concludeert dat de overdracht van de grond door [bedrijfsnaam] B.V. aan [gedaagde] niet rechtsgeldig was, omdat [eiser] de rechtmatige eigenaar is.