Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij 1] ,
[eisende partij 2], beiden te [plaats] ,
1.De procedure
- de akte vermeerdering van eis in conventie van [eisende partij 1] ;
- de akte vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde] met producties;
- de akte van [gedaagde] na eisvermeerdering in conventie van [eisende partij 1] ;
- de akte van [eisende partij 1] na eisvermeerdering in reconventie van [gedaagde] met producties;
- de akte uitlaten producties van [gedaagde] .
2.De feiten
grens tussen de woningen [1 en 2] is kant muur (muur hoort bij perceel 3050) en het verlengde daarvan naar voor en achter en daar aangegeven met 2 ijzeren buizen.Bij perceel 3049 is de grens kant schuur behalve bij de meest noordoostelijke gevel, daar loopt de grens op 0,24 meter evenwijdig hieraan in zuidwestelijke richting”
de muur). De penanten van deze muur, dat wil zeggen de uitspringende muurgedeelten, staan tegen de door het kadaster nagemeten erfgrens aan, aan de zijde van perceel [X3050] , waardoor de gehele muur op het perceel van [eisende partij 1] staat.
3.Het geschil
erfgrens voortuinen
erfgrens stenen muur. De erfgrens tussen de percelen [X3049] en [X2350] zal worden aangeduid als
erfgrens prieel.Ten slotte zal de erfgrens tussen de percelen [X3050] enerzijds en [X3060] en [X3528] anderzijds, dus lopend vanaf de buitenkant van de zuidwestelijke muur van het prieel tot aan het einde van de achtertuin van [eisende partij 1] , in het navolgende worden onderscheiden in
erfgrens overkapping, erfgrens hoge schutting en erfgrens lage schutting.
bevrijdendeverjaring), ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn is twintig jaar (artikel 3:306 BW) en begint op de dag volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden (artikel 3:314 lid 2 BW). Gelet op het bepaalde in artikel 72 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, kan de bevrijdende verjaring niet eerder zijn voltooid dan op 1 januari 1993. Een vereiste voor verkrijging van eigendom door verjaring is ondubbelzinnig bezit. De vraag of sprake is van bezit moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:107 BW en volgende. Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Nodig is dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de vordering loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn, zodat deze tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen
verkrijgendeverjaring. Daartoe had [eisende partij 1] moeten stellen dat en onderbouwen waarom hij zich sinds 2008 redelijkerwijs als rechthebbende op dat stukje grond mocht beschouwen. [eisende partij 1] heeft op dat punt echter niets gesteld. Nu bij bezit van registergoederen in de regel pas van goede trouw kan worden gesproken als iemand heeft vertrouwd en heeft mogen vertrouwen op de kadastrale inschrijving, maar in dit geval vaststaat dat de kadastrale inschrijving van een andere erfgrens uitgaat dan de feitelijke erfgrens, kan het beroep van [eisende partij 1] op verkrijging van eigendom door verjaring niet slagen.
Het schuurtje met ondergrond, (…), uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer vier tweeënveertig/honderdste centiare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] [sectie X] nummer 2963, geheel groot zes are vijftien centiare, zoals het bij deze akte verkochte door middel van zwarte arcering schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte te hechten, door de comparanten gewaarmerkte situatietekening;” Eén centiare staat, ten overvloede, gelijk aan één m2.