ECLI:NL:RBMNE:2020:1907
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen eervol ontslag en hoogte loopbaanpremie na vrijwillige overstap naar niet substantieel bezwarende functie
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, waarbij hem eervol ontslag is verleend en de hoogte van zijn loopbaanpremie is vastgesteld. Eiser was werkzaam in een substantieel bezwarende functie en heeft op 5 juli 2018 verzocht om zijn arbeidsduur te wijzigen naar 18 uur per week, wat op 10 juli 2018 is goedgekeurd. Eiser heeft vervolgens op 13 november 2018 een aanvraag ingediend voor een loopbaanpremie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Na een aantal besluiten van de verweerder, waaronder een eervol ontslag per 1 maart 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de loopbaanpremie, wat op 2 juli 2019 ongegrond is verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 22 januari 2020 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet tijdig op de hoogte was van de berekening van de loopbaanpremie, wat hem heeft belet om een weloverwogen beslissing te nemen over zijn ontslag. De rechtbank oordeelt dat eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat hij pas na ontvangst van de berekening van de loopbaanpremie op 12 april 2019 in staat was om bezwaar te maken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verlaging van de arbeidsomvang op verzoek van eiser is gedaan en dat er geen medische achtergrond aan dit verzoek ten grondslag lag.
De rechtbank concludeert dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet onterecht heeft gehandeld door het ontslag en de hoogte van de loopbaanpremie vast te stellen. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de loopbaanpremie op basis van 36 uur berekend zou moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, op 22 april 2020.