ECLI:NL:RBMNE:2020:1907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3003
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eervol ontslag en hoogte loopbaanpremie na vrijwillige overstap naar niet substantieel bezwarende functie

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, waarbij hem eervol ontslag is verleend en de hoogte van zijn loopbaanpremie is vastgesteld. Eiser was werkzaam in een substantieel bezwarende functie en heeft op 5 juli 2018 verzocht om zijn arbeidsduur te wijzigen naar 18 uur per week, wat op 10 juli 2018 is goedgekeurd. Eiser heeft vervolgens op 13 november 2018 een aanvraag ingediend voor een loopbaanpremie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Na een aantal besluiten van de verweerder, waaronder een eervol ontslag per 1 maart 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de loopbaanpremie, wat op 2 juli 2019 ongegrond is verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 22 januari 2020 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet tijdig op de hoogte was van de berekening van de loopbaanpremie, wat hem heeft belet om een weloverwogen beslissing te nemen over zijn ontslag. De rechtbank oordeelt dat eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat hij pas na ontvangst van de berekening van de loopbaanpremie op 12 april 2019 in staat was om bezwaar te maken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verlaging van de arbeidsomvang op verzoek van eiser is gedaan en dat er geen medische achtergrond aan dit verzoek ten grondslag lag.

De rechtbank concludeert dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet onterecht heeft gehandeld door het ontslag en de hoogte van de loopbaanpremie vast te stellen. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de loopbaanpremie op basis van 36 uur berekend zou moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, op 22 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.J. Tjepkema),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. R.M. Koene, mr. F. Leeman en B.G.A. Boerebach)

Inleiding

Eiser is in de periode van 1 februari 1997 tot en met 28 februari 2019 werkzaam geweest in een zogenoemde substantieel bezwarende functie (SB-functie). Hij was werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen in de substantieel bezwarende functie van senior penitentiair inrichtingswerker in de [PI] .
Op 5 juli 2018 heeft eiser gevraagd zijn arbeidsduur per 17 september 2018 te wijzigen naar 18 uur per week. Dit is toegekend op 10 juli 2018. Bij deze aanvraag heeft eiser opgemerkt dat het om een tijdelijke wijziging gaat, ingaande op 17 september 2017 tot 17 maart 2019. Zijn leidinggevende heeft daarop te kennen gegeven dat terugkeer naar 36 uur niet kan worden gegarandeerd.
Bij brief van 13 november 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan om toekenning van arrangement C, een loopbaanpremie, op grond van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (Tijdelijke regeling). In een bijbehorende verklaring heeft eiser onder meer te kennen gegeven dat hij vrijwillig deelneemt aan de Tijdelijke regeling en een eventueel ontslagverzoek op vrijwillige basis is. Hij heeft te kennen gegeven dat hij bij toekenning daarvan per 1 maart 2019 vrijwillig ontslag wil indienen.
Eiser heeft zijn ontslagverzoek op 13 november 2018 in P-direkt geregistreerd met als ontslagdatum 28 februari 2019.
In reactie hierop heeft verweerder eiser een brief gestuurd op 14 november 2018. Hierin staat het besluit dat aan eiser met toepassing van artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) eervol ontslag wordt verleend met ingang van 28 februari 2019. In deze brief wordt eiser ook geïnformeerd over de financiële afwikkeling van zijn ontslag.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 6 december 2018 aan eiser eervol ontslag verleend met ingang van 1 maart 2019. Verder wordt hierin aan eiser meegedeeld dat hij een loopbaanpremie ter hoogte van 100% van de voor hem geldende bezoldiging zal ontvangen. Eiser zal nog een precieze berekening van de opbouw van de premie ontvangen.
Bij besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het primaire besluit van 6 december 2018 vervallen verklaard. Aan eiser wordt met ingang van 28 februari 2019 eervol ontslag verleend. Eiser zal een loopbaanpremie ter hoogte van 100% van de voor hem geldende jaarbezoldiging ontvangen. De berekening van de opbouw van de loopbaanpremie zal eiser zo spoedig mogelijk ontvangen.
Op 12 april 2019 heeft eiser de berekening van de opbouw van de loopbaanpremie ontvangen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 maart 2019, meer in het bijzondertegen de hoogte van de loopbaanpremie, maar dat is op 2 juli 2019 ongegrond verklaard. Daarna heeft eiser beroep ingesteld.
De zitting bij de rechtbank was op 22 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangevoerd dat hij uiterlijk 15 november 2018 moest vragen om toepassing van de Tijdelijke regeling. Hij voert aan dat het onzorgvuldig is dat de berekening van de loopbaanpremie pas in april is toegezonden. Hij ziet zich nu geconfronteerd met zeer nadelige gevolgen. Als hij de berekening tijdig had gekregen had hij bezwaar kunnen maken tegen het ontslag. Nu heeft hij de berekening niet gezien en geen weloverwogen keuze kunnen maken voor zijn ontslag. Dit kan niet voor rekening van eiser komen. Verweerder had nader moeten onderzoeken of eiser wel ontslag wilde nemen, gelet op de bijzondere omstandigheden en de financiële gevolgen daarvan voor eiser en zijn gezin.
2. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat het eiser niet kan worden verweten dat hij niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het ontslag en de toegekende loopbaanpremie. Bij besluit van 14 november 2018 is aan eiser eervol ontslag verleend. Pas bij het besluit van 12 april 2019, heeft eiser kennis kunnen nemen van de feitelijk toegekende loopbaanpremie. Die berekening vormde voor eiser aanleiding om alsnog bezwaar te maken tegen zowel het ontslag als de hoogte van de loopbaanpremie. Het kan eiser onder deze omstandigheden, waarbij het rechtsgevolg van het besluit pas duidelijk was toen hij de berekening ontving, niet worden verweten dat hij niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen zijn ontslag. Dit betekent dat eiser ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen het ontslagbesluit en de daarin toegekende loopbaanpremie, zodat ook de rechtbank bevoegd is om het beroep te beoordelen.
3. Eiser voert aan dat de verlaging van de arbeidsomvang is aangevraagd op oneigenlijke gronden omdat eiser ziek was. Zijn salaris had daarom volledig doorbetaald moeten worden op basis van 36 uur.
4. Uit de stukken blijkt dat de arbeidsduur op verzoek van eiser is teruggebracht naar 18 uur. Uit de aanvraag van destijds blijkt niet dat dit verzoek van eiser een medische achtergrond had. Ook heeft eiser tegen de arbeidsduurverkorting geen rechtsmiddelen ingesteld. De arbeidsduur van 18 uur ten tijde van eisers ontslagverzoek onder toepassing van de Tijdelijke regeling is daarom in de huidige procedure een gegeven. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Eiser heeft zijn ontslagverzoek gebaseerd op de Tijdelijke regeling. Deze regeling heeft betrekking op een vrijwillige overstap van een substantieel bezwarende functie bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar een niet substantieel bezwarende functie.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet een ontslagverzoek kunnen worden herleid tot een in vrijheid genomen beslissing van de ambtenaar. Indien de ambtenaar onder druk van de omstandigheden waarborgen en rechten prijsgeeft, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de ambtenaar zich ten volle bewust is van zijn (rechts)positie, van de gevolgen van zijn ontslagname en van eventuele alternatieven, en dat hij voldoende gelegenheid heeft om tot een afgewogen beslissing te komen. Daarbij dient het bestuursorgaan - zeker indien het de daartoe benodigde informatie niet zelf verstrekt - de ambtenaar voldoende gelegenheid te geven zich van deskundig juridisch advies te voorzien. [1]
7. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er in dit geval voor verweerder geen aanleiding om verder te onderzoeken of eiser zijn beslissing wel in vrijheid heeft genomen. Er was veel informatie beschikbaar over de Tijdelijke regeling. Niet alleen de Tijdelijke regeling zelf was beschikbaar en toegankelijk voor eiser, maar daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er veel informatie over het arrangement werd gegeven op het intranet van verweerder. Dit heeft eiser niet bestreden. Eiser kon zich over de Tijdelijke regeling en de verschillende arrangementen (laten) informeren en dat heeft hij ook gedaan. Eiser heeft contact gehad met HR-medewerkers over het al dan niet gebruik maken van de Tijdelijke regeling, hij heeft een aanvraag gedaan om toekenning van arrangement C op grond van de Tijdelijke regeling en daarbij te kennen gegeven dat hij bij toekenning daarvan per 1 maart 2019 vrijwillig ontslag in wil dienen en hij heeft zelf een ontslagaanvraag ingediend in
P-direkt.
Weliswaar heeft eiser op korte termijn beslist om zijn ontslagverzoek in te dienen, zodat op basis daarvan mogelijk gesproken kan worden van een druk van de omstandigheden, maar niet is gebleken dat eiser als gevolg daarvan waarborgen en rechten heeft prijsgegeven. Dat hij, als hij had geweten dat de loopbaanpremie lager zou zijn dan waar hij van uitging, had verzocht om een latere ontslagdatum, kan niet worden gezien als het prijsgeven van waarborgen en rechten. Verweerder heeft namelijk ter zitting toegelicht dat de uiterlijke ontslagdatum bij toepassing van de Tijdelijke regeling 1 maart 2019 was. Eisers rechten lagen vast op basis van de Tijdelijke regeling. Daarin werd bovendien bepaald wat de hoogte van de loopbaanpremie zou zijn, namelijk het twaalfvoud van het laatstverdiende salaris. Eiser had, voordat hij zijn ontslag indiende, een berekening kunnen aanvragen over de (hoogte van de) loopbaanpremie die hij zou ontvangen. Dat heeft eiser niet gedaan. Ook heeft hij niet gesteld dat dit door de tijdsdruk voor hem niet mogelijk is geweest. Gelet op wat hiervoor staat, mocht verweerder uitgaan van het ontslagverzoek zoals eiser dat heeft ingediend en dat ook is ingewilligd. Voor een verderstrekkende onderzoeksplicht voor verweerder ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert verder aan dat uit informatie van medewerkers van HR blijkt dat de loopbaanpremie berekend zou worden over zijn contractpercentage. Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar de mailwisseling van 8 november 2018 met [A] . Daarmee is bij hem het vertrouwen gewekt dat de loopbaanpremie zou worden berekend op basis van 36 uur. Dit is hem ook mondeling toegezegd door de HR-medewerkers. Een tijdelijke aanpassing van zijn arbeidstijd zou geen gevolgen hebben voor de premie. Dat deze HR-medewerkers niet bevoegd zouden zijn om dergelijke toezeggingen te doen en eiser er om die reden niet op mocht vertrouwen, zoals verweerder stelt, is onjuist. Verweerder heeft eiser doorgestuurd naar deze medewerkers vanwege hun specialistische kennis.
9. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de CRvB waaruit volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist is dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [2]
10. Aan deze vereisten is niet voldaan. Aan de mededeling dat de loopbaanpremie zou worden berekend op het contractpercentage, een jaarloon voor eiser, kon eiser niet het vertrouwen ontlenen dat zou worden uitgegaan van de arbeidsduur die hij tot 17 september 2018 had. Eiser had op het moment dat hij zijn ontslagverzoek indiende een contractpercentage van 50% en dat zou hij ook nog hebben op de gewenste ontslagdatum. Voor zover eiser stelt dat hem mondeling is toegezegd dat een tijdelijke verlaging van de arbeidsduur geen gevolgen zou hebben voor de loopbaanpremie en dat voor eiser 36 uur als uitgangspunt zou gelden, blijkt deze toezegging niet uit de door hem ingebrachte e-mailwisseling. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezegging van een tot beslissen bevoegd orgaan dat de loopbaanpremie op basis van een arbeidsomvang van 100% zou worden berekend blijkt in dit geval niet. Omdat niet blijkt van een dergelijke toezegging, hoeft de vraag of HR-medewerkers bevoegd zouden kunnen zijn een dergelijke toezegging te doen namens verweerder niet beantwoord te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eisers beroepsgrond dat hij voor slechts 50% is ontslagen als verweerder uit mocht gaan van 50% van het salaris voor de berekening van de loopbaanpremie slaagt evenmin. Eiser heeft verzocht om ontslag, en er is hem ook ontslag verleend. Dit ontslag ziet op de aanstelling van eiser op dat moment. Anders dan eiser stelt wordt met de loopbaanpremie het dienstverband volledig en niet voor 50% afgekocht. Hij heeft de loopbaanpremie ontvangen die op grond van de Tijdelijke regeling hoort bij zijn laatst genoten salaris. Deze loopbaanpremie heeft hij ontvangen omdat hij vrijwillig gebruik maakt van de mogelijkheid over te stappen naar een niet substantieel bezwarende functie.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier op 22 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3223 en van 24 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9294
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1290 en van 25 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:539