ECLI:NL:RBMNE:2020:1588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
UTR 19/3707
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet na afwijzing WIA-aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige paraveterinair assistente, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich ziekgemeld en na afloop van de wachttijd een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), welke door het Uwv was afgewezen. Het Uwv oordeelde dat eiseres ondanks haar beperkingen geschikt was voor drie functies, waaronder die van Receptionist. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geoordeeld dat eiseres geschikt was voor de functie van Receptionist. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die geen lichamelijk onderzoek had verricht, niet onzorgvuldig was. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiseres en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat haar belastbaarheid in de functie van Receptionist zou worden overschreden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beëindiging van haar ZW-uitkering per 13 mei 2019. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Voorberg)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

Voorgeschiedenis
1.1
Eiseres werkte als ‘paraveterinair assistente B’ bij [bedrijfsnaam] B.V. voor gemiddeld 22,74 uur per week. Op 8 juli 2015 meldde zij zich ziek voor dit werk. Tijdens de re-integratie bij haar eigen werkgever heeft zij nog gedeeltelijk haar eigen werk hervat, maar uiteindelijk heeft zij zich volledig ziekgemeld. Per einde wachttijd heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze aanvraag heeft verweerder, ook na bezwaar door eiseres, afgewezen, omdat eiseres ondanks haar beperkingen nog geschikt werd geacht voor drie functies, namelijk Receptionist (SBC-code: 315120), Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code: 111334) en Besteller post/pakketten (auto) (SBC-code: 282102) en eiseres op basis van deze functies voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2
Eiseres kreeg vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW). Op 2 april 2018 meldde eiseres zich bij het Uwv ziek. Verweerder heeft aan eiseres per 2 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Deze zaak
1.3
Per 25 maart 2019 heeft een eerstejaarsziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Een arts van het Uwv, [A] , heeft eiseres onderzocht en arbeidsbeperkingen voor haar vastgesteld per 25 maart 2019. Een arbeidskundige van het Uwv, [B] , heeft vervolgens vastgesteld dat er sprake is van kenmerkende belasting in de functies die bij de WIA‑beoordeling in 2017 waren geduid. [B] heeft deze geduide functies daarom aan [A] voorgelegd met de vraag of eiseres geschikt is voor één van deze functies. Vervolgens heeft [A] geconcludeerd dat eiseres geschikt is voor de in 2017 geduide functies. Daarna heeft verweerder met het besluit van 7 april 2019 de ZW-uitkering van eiseres per 13 mei 2019 beëindigd.
1.4
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat ze helemaal niet kan werken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, [C] , opnieuw onderzoek gedaan. In haar rapport van 29 augustus 2019 heeft [C] geconcludeerd dat er onvoldoende argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de eerste verzekeringsarts. Eiseres wordt daarom per 13 mei 2019 geschikt geacht tot het verrichten van de functie Receptionist. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiseres in het besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW‑uitkering in stand gelaten.
1.5
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 13 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Volgens verweerder is eiseres geschikt voor de functie van Receptionist, zodat haar ZW-uitkering terecht is beëindigd. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt zichzelf volledig (100%) arbeidsongeschikt, zodat zij wel recht heeft op een uitkering. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van verweerder juist is.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3.1
Het gaat in deze zaak om een eerstejaarsziektewetbeoordeling. Een dergelijke beoordeling bestaat uit twee stappen, waarbij in de eerste plaats wordt beoordeeld of eiseres geschikt is voor het verrichten van ‘haar arbeid’/eigen werk. Mocht eiseres niet geschikt zijn voor ‘haar arbeid’, dan wordt vervolgens beoordeeld of eiseres geschikt is passende arbeid waarmee zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] wordt onder ‘haar arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op deze regel is een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin de verzekerde gedurende de maximumtermijn ziekengeld heeft ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk, en ook niet in enig werk heeft hervat. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is dan geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de tijdens de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies. Het gaat daarbij om elk van de functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerd functies. Om deze beoordeling gaat het in deze zaak.
Beoordeling van het geschil
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands medische toestand mag baseren op rapporten van artsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet het rapport aan de voorwaarden?
5. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zowel het primaire medische onderzoek als het onderzoek in bezwaar niet door een BIG‑geregistreerde verzekeringsarts is uitgevoerd. Eiseres wijst daarbij op de definitie van een verzekeringsarts zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en onder b, van de Controlevoorschriften Ziektewet 2010. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd.
6.1
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden voor het oordeel dat de medische beoordeling niet aan de voorwaarden zou voldoen. De rechtbank volgt eiseres in de eerste plaats niet in haar stelling dat het medische onderzoek moet worden gedaan door een arts die als verzekeringsarts in het BIG-register is geregistreerd. Volgens de definitie uit artikel 1, aanhef en onder b, van de Controlevoorschriften Ziektewet 2010 is een verzekeringsarts: een arts, werkzaam voor het Uwv, die ingeschreven staat in het specialistenregister van de Sociaal-Geneeskundigen Registratie (SGR). In dat register staan artsen ingeschreven die het specialisme Maatschappij en gezondheid of Arbeid en gezondheid hebben. Subsspecialismes van Arbeid en gezondheid zijn verzekeringsgeneeskunde en bedrijfsgeneeskunde. Uit het BIG-register blijkt dat het specialisme van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [C] , ‘Arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’ is. De rechtbank is van oordeel dat [C] gelet op dit specialisme verzekeringsarts als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Controlevoorschriften Ziektewet 2010 is. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in rechtspraak van de CRvB [2] . De rechtbank is van oordeel dat in elk geval [C] in bevoegd was om in bezwaar een medisch onderzoek in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling te verrichten. Het medische onderzoek is dan ook niet om deze reden onzorgvuldig geweest.
6.2
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat [C] geen lichamelijk onderzoek heeft verricht. Het enkele feit dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, of dat dit kort duurt, maakt nog niet dat het hele onderzoek onzorgvuldig is. Daarbij van belang dat het aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf is om af te wegen of, en in welke mate, onderzoek van toegevoegde waarde is [3] . [C] heeft in haar rapport van 29 augustus 2019 toegelicht dat ze geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, omdat er door de primaire verzekeringsarts al adequaat lichamelijk onderzoek was verricht. Daarnaast is er aanvullende informatie bij de behandelde sector opgevraagd over de fysieke problematiek van eiseres. Tot slot heeft [C] eiseres ook in persoon gezien tijdens de hoorzitting en het aansluitende onderzoek van 27 juni 2019, waarbij zij met eiseres heeft gesproken over haar klachten. De enkele stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Het is in dat geval aan eiseres om concreet te maken op welke punten het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat. De aangenomen beperkingen doen volgens eiseres onvoldoende recht aan haar chronische pijn- en vermoeidheidsklachten. Meer in het bijzonder wijst eiseres erop dat haar belastbaarheid voor wat betreft het werken met een toetsenbord en een muis wordt overschreden in de functie van Receptionist. Ter onderbouwing van haar standpunt legt eiseres een brief over van fysiotherapeut [D] van 6 november 2019, een brief van reumatoloog [E] over een bezoek aan de polikliniek van 14 juni 2018 en een brief van revalidatiearts [F] van 26 augustus 2019. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de door haar voorgestane verdergaande beperkingen in deze medische stukken worden ondersteund.
8.1
De rechtbank ziet niet dat de medische toestand van eiseres is onderschat. Uit het rapport van [C] van 29 augustus 2019 blijkt dat zij rekening heeft gehouden met de pijnklachten van eiseres door eiseres niet geschikt te achten voor stress gerelateerde werkzaamheden en werk met fysiek zware belasting. Met de vermoeidheidsklachten is volgens [C] voldoende rekening gehouden door een urenbeperking van 20 uur per week aan te nemen, zodat eiseres ruimte heeft voor extra rustmomenten en het volgen van haar trainingen. Ook blijkt uit de rapporten dat [C] aanvullende informatie bij de behandelende sector heeft opgevraagd en deze informatie heeft betrokken bij haar beoordeling. [C] heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat de belastbaarheid van eiseres in de functie van Receptionist niet wordt overschreden. Het gaat namelijk om een lichte functie, met eenvoudige taken zonder zware fysieke belasting. Ten aanzien van het werken met een toetsenbord en een muis heeft [C] in haar aanvullende rapport van 6 februari 2020 toegelicht dat dit slechts in beperkte mate (ongeveer 15% van de werkzaamheden) voorkomt in de functie van Receptionist. Daarbij gaat het, voor zover een toetsenbord en een muis moeten worden gebruikt, om korte momenten, die de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden.
8.2
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van [C] volgen. De medische stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd maken dat niet anders, omdat die informatie grotendeels overeenkomt met de beschikbare informatie in de bezwaarfase en die informatie ook al door [C] is betrokken bij haar beoordeling. Dat eiseres vindt dat zij verdergaand beperkt is dan [C] heeft aangenomen of dat eiseres haar klachten anders ervaart, maakt nog niet dat de medische beoordeling niet juist is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] , is het juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om klachten en aandoeningen te vertalen naar arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige gronden
9. In het kader van de arbeidskundige kant van de beoordeling voert eiseres aan dat er verschillende arbeidskundige stukken, zoals onder andere informatie uit CBBS, de arbeidsmogelijkhedenlijst en Resultaat functiebeoordeling ontbreken. Daarnaast voert eiseres aan dat haar belastbaarheid wordt overschreden in de functie van ‘Besteller post/pakketten’.
10. De rechtbank overweegt hierover het volgende. In tegenstelling tot wat eiseres stelt, hoeven er geen arbeidsmogelijkhedenlijst en Resultaat functiebeoordeling aan het besluit van verweerder ten grondslag te liggen. Dit hangt samen met de aard van de beoordeling. Het gaat in deze zaak immers om een beoordeling van de geschiktheid voor ‘haar arbeid’/eigen werk in het kader van de ZW. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan deze geschiktheid zelf vaststellen en heeft dat ook gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Evenmin kan de beroepsgrond van eiseres dat haar belastbaarheid wordt overschreden in de functie van ‘Besteller post/pakketten’ in deze zaak ergens toe leiden. Die functie ligt namelijk niet aan haar hersteldverklaring ten grondslag.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht arbeidsgeschikt geacht voor de functie van Receptionist en in verband daarmee haar ZW-uitkering per 13 mei 2019 beëindigd. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2218.
2.uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:360.
3.bijvoorbeeld uitspraak van 4 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3624.
4.bijvoorbeeld uitspraak van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3233.