ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4644 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vaststelling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juli 2009, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 30 april 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, meldde zich per 31 juli 2006 ziek. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd hij onderzocht door een verzekeringsarts, die een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde. Op basis van deze lijst concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit en werd gehoord in een hoorzitting, waarna de FML werd aangepast. Desondanks handhaafde het Uwv zijn standpunt dat appellant in staat was de geduide functies te verrichten. In hoger beroep stelde appellant dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er meer beperkingen aangenomen moesten worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen juist waren.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling van het Uwv. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2011, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigde.

Uitspraak

09 / 4644 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te ?[woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Gravenhage van 8 juli 2009, 08/8809 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft F. Zoulali hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Namens appellant is F. Zoulali verschenen. Namens het Uwv is verschenen M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sedert 30 april 2006 in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Per 31 juli 2006 heeft appellant zich ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Die heeft op grond van zijn bevindingen voor appellant een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Op basis van de in die lijst opgenomen beperkingen heeft het Uwv aan appellant een aantal functies voorgehouden die appellant met inachtneming van die beperkingen zou kunnen verrichten. Uit de daarmee samenhangende verdiensten werd geconcludeerd dat appellant een theoretisch verlies aan verdiencapaciteit van 6,1% leed. Bij besluit van 8 mei 2008 is geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat hij om die reden geen WIA-uitkering krijgt.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 mei 2008. In verband daarmee is appellant in een hoorzitting op 12 juni 2008 gehoord in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts. Naar aanleiding daarvan is de FML aangepast. Vervolgens is door een bezwaararbeidsdeskundige bezien of de geduide functies voor appellant geschikt waren. Die vraag is bevestigend beantwoord. Bij het besluit van 29 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd onder de overweging dat appellant in staat is de geduide functies te verrichten en dat hij terecht arbeidsgeschikt wordt geacht.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het door het Uwv verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Daarvoor verwees de rechtbank naar het feit dat een lichamelijk onderzoek was verricht en dat door het Uwv informatie was opgevraagd bij – en verkregen van – de behandelend sector. Op basis van de bevindingen waren voor appellant ook beperkingen aangenomen. Met het Uwv was de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen aangezien er geen sprake was van een energetische beperking.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verrichte onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geschied. Door een verzekeringsarts is een lichamelijk onderzoek verricht, terwijl door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts informatie bij de behandelend neuroloog is opgevraagd en verkregen. Gezien de bij de verzekeringsarts aanwezige medische informatie over appellant brengt de door appellant gestelde korte duur van het onderzoek – appellant stelt: twee minuten – niet mee dat naar aanleiding daarvan geen sluitende conclusies ten aanzien van de lichamelijke beperkingen van appellant zouden kunnen worden getrokken. De methode van het vaststellen van de mogelijkheden van een betrokkene aan de hand van de FML resulteert verder, ook bij een relatief kort onderzoek, in een uitgebreide beschrijving. Anders dan appellant veronderstelt, volgt daaruit niet dat de resultaten van het onderzoek onjuist zijn.
3.2. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van hem meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Een medische onderbouwing dienaangaande is door hem niet geleverd.
3.3. Ter zitting heeft appellant gesteld dat hij thans inzicht heeft in de manier waarop een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid tot stand komt. Voor zover appellant daartegen nog gronden had aangevoerd, behoeven deze daarom verder geen bespreking.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van het Uwv.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
JL