ECLI:NL:RBMNE:2019:2870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 153 en 19_145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 9 augustus 2010. De intrekking was gebaseerd op de veronderstelling dat eiser had verzwegen dat hij na deze datum nog een gezamenlijke huishouding voerde met eiseres. Daarnaast werd er een terugvordering van € 78.613,27 aan bijstandsuitkering geëist over de periode van 9 augustus 2010 tot en met 31 maart 2018, waarbij zowel eiser als eiseres hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiser en eiseres na 9 augustus 2010 samenwoonden, onder andere door verklaringen van getuigen en het water- en elektraverbruik. Eiser had aanvankelijk ontkend, maar later verklaard dat hij bij eiseres woonde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onaanvaardbare druk bij het afleggen van deze verklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, omdat zij niet hadden aangetoond dat de terugvordering onterecht was. De rechtbank concludeerde dat verweerder de bijstandsuitkering terecht had ingetrokken en het bedrag teruggevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/153 en 19/145
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en,
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
samen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. H.M.A.W. Erven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Roode).

Procesverloop

In het besluit van 21 juni 2018 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 9 augustus 2010.
In het besluit van 21 juni 2018 heeft verweerder de kosten van bijstand van in totaal € 74.147,48 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 21 juni 2018 heeft verweerder de kosten van bijstand van in totaal € 74.147,48 ook van eiseres teruggevorderd.
Eisers hebben tegen de hiervoor genoemde besluiten bezwaar gemaakt.
Op 26 september 2018 heeft verweerder nieuwe terugvorderingsbesluiten genomen. In deze besluiten heeft verweerder het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 78.613,27. Deze terugvorderingsbesluiten komen in de plaats van de eerdere terugvorderingsbesluiten.
De rechtbank gaat ervan uit dat het bezwaar van eisers ook is gericht tegen de nieuwe terugvorderingsbesluiten.
In het besluit van 4 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In het besluit van 6 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de besluiten van 4 en 6 december 2018 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechter heeft het beroep van eisers behandeld tijdens de zitting van 20 juni 2019. Eiseres was op de zitting aanwezig met de gemachtigde. Eiser was niet op de zitting aanwezig. Namens verweerder was de gemachtigde op de zitting aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De zaken gaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 9 augustus 2010 omdat hij zou hebben verzwegen dat hij ook na die datum nog een gezamenlijke huishouding voerde met eiseres. Daarnaast speelt de terugvordering van € 78.613,27 aan bijstandsuitkering over de periode van 9 augustus 2010 tot en met 31 maart 2018. Het bedrag wordt teruggevorderd van eiser én van eiseres; zij zijn volgens verweerder hoofdelijk aansprakelijk.
3. De intrekking is een belastend besluit. Dit betekent dat de bewijslast bij verweerder ligt. Verweerder moet dus aannemelijk maken dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden doordat hij niet heeft gemeld dat hij ook na 9 augustus 2010 een gezamenlijke huishouding voerde met eiseres.
4. Omdat eiser en eiseres samen een kind hebben, hoeft verweerder alleen aannemelijk te maken dat eiser en eiseres na 9 augustus 2010 allebei hun hoofdverblijf hebben in hetzelfde huis. Dit blijkt uit artikel 3 lid 4 van de Participatiewet. In dit geval gaat het om het huis van eiseres aan [straatnaam 1] in [woonplaats] . Eiser heeft vanaf augustus 2010 wel ingeschreven gestaan op andere adressen (eerst op [straatnaam 2] en daarna op [straatnaam 3] ), maar dat is niet het belangrijkste. Er moet namelijk worden gekeken naar de feitelijke situatie om te kunnen bepalen waar iemand het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven heeft.
5. De Sociale Recherche Flevoland heeft onderzoek gedaan. Volgens verweerder is uit dit onderzoek gebleken dat eiser en eiseres allebei hun hoofdverblijf hadden op [straatnaam 1] . Verweerder heeft hiervoor de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
(a) de eigen verklaring van eiser van 18 april 2018 bij de sociale recherche;
( b) de uitkomst van het buurtonderzoek bij [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] ;
(c) waarnemingen en observaties;
(d) water- en elektraverbruik;
(e) een aantal andere onderzoeksgegevens, zoals een overzicht van waar eiser heeft gepind en boodschappen heeft gedaan.
6. Eiser heeft bij de sociale recherche eerst ontkend, maar hij heeft later in het verhoor gezegd dat hij altijd bij eiseres is blijven wonen. Eisers vinden dat de verklaring van eiser niet mag worden gebruikt voor het bewijs omdat hij de verklaring alleen heeft ondertekend ‘voor gezien’ en omdat hij de verklaring alleen heeft afgelegd omdat er tegen hem was gezegd dat hij anders een nacht in de cel moest zitten. De rechtbank oordeelt dat dit geen plausibel verhaal is van eiser. Volgens de hoogste rechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van Beroep) is het uitgangspunt dat iemand mag worden gehouden aan zijn verklaring die hij heeft afgelegd en die hij ook heeft ondertekend [1] . Dit geldt niet als blijkt dat iemand zijn verklaring onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. Maar dat hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. Eisers verklaring is aan hem voorgelezen en hij heeft iedere pagina apart geparafeerd en de slotpagina ondertekend. Hier heeft hij niet bij gezet dat dit alleen ‘voor gezien’ zou zijn. Maar ook als hij dat wel zou hebben gedaan, betekent dat niet dat hij niet aan zijn verklaring kan worden gehouden. Hij ontkent namelijk op zich niet dat hij zo heeft verklaard. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt verder dat eiser een paar keer heeft gezegd dat hij nu eerlijk zou zijn. Ook heeft hij gezegd dat hij netjes is behandeld en dat hij zijn verklaring in vrijheid heeft kunnen afleggen. Hij heeft bovendien toestemming gegeven om door te gaan met het verhoor nadat tegen hem was gezegd dat hij naar huis mocht. Nergens blijkt uit dat eiser onder druk is gezet, laat staan dat dit onaanvaardbare druk zou zijn geweest. De rechtbank houdt eiser daarom aan zijn hele verklaring.
7. De verklaring van eiser wordt ondersteund door het buurtonderzoek. De sociale recherche heeft buurtbewoners van zowel [straatnaam 1] als [straatnaam 2] en [straatnaam 3] ondervraagd. Eén voormalige buurman van [straatnaam 1] heeft verklaard dat hij daar de hele periode tussen 2006 en 2017 heeft gewoond. Hij heeft concrete en feitelijke informatie gegeven over de dagelijkse gang van zaken rond en in het huis aan [straatnaam 1] . Hetzelfde geldt voor de andere getuige die over [straatnaam 1] heeft verklaard. Deze getuige is bovendien een goede vriendin van eiseres en kwam daar over de vloer. Er zijn dus twee getuigen die onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat eiser al die tijd op [straatnaam 1] woonde. Dat een van deze getuigen ook heeft gezegd dat eiser aanklopte bij de woning, maakt het niet anders. Eisers hebben een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2016 [2] en 22 januari 2019 [3] . Dit beroep gaat niet op, want anders dan in die zaken is in de zaak van eisers wel duidelijk welke vragen zijn gesteld, zijn de antwoorden ook duidelijk en hebben de sociaal rechercheurs waar nodig wel doorgevraagd. Daar komt bij dat geen van de getuigen die bij [straatnaam 2] of [straatnaam 3] zijn benaderd, eiser heeft herkend als de bewoner van die huizen.
8. De waarnemingen en observaties zijn gedaan van 11 tot en met 21 september 2017, 5 tot en met 12 oktober 2017, 17 tot en met 24 november 2017 en 11 tot en met 18 maart 2018. In deze periodes is eiser vrijwel dagelijks en op verschillende tijdstippen gezien bij het huis aan [straatnaam 1] . Bijvoorbeeld is gezien dat hij en eiseres samen terug kwamen van boodschappen doen. Het klopt dat de waarnemingen en observaties alleen zien op bepaalde periodes in 2017 en 2018, maar voor die periodes kunnen ze als bewijs worden gebruikt.
9. Uit het onderzoek naar het water- en elektraverbruik is gebleken dat het verbruik op [straatnaam 1] tijdens alle jaren consequent hoger was dan op grond van het aantal ingeschreven personen mocht worden verwacht. Het onderzoek naar het elektraverbruik ziet op de jaren 2010 tot en met 2015. Eisers hebben hierover aangevoerd dat dit komt omdat er vaak voor langere tijd familie van eiseres bij haar verbleef, maar de rechtbank volgt dit niet. Ten eerste is deze stelling niet genoeg onderbouwd met objectieve bewijsmiddelen. De verklaring van eiseres en de kopieën van het paspoort en vliegticket van haar moeder zijn niet voldoende. Ten tweede geeft ook veelvuldig verblijf van familie geen verklaring voor het consequent hogere verbruik gedurende 8 jaar. Bovendien is het verbruik op [straatnaam 2] (waar eiser het langst ingeschreven heeft gestaan) al die tijd lager geweest dan kon worden verwacht. Dat eiser niet verantwoordelijk was voor het doorgeven van de meterstanden op [straatnaam 2] , maakt geen verschil. Het water- en elektraverbruik is namelijk een hard gegeven. Ook deze gegevens kunnen dus voor het bewijs worden gebruikt. Het klopt dat het water- en elektraverbruik op zichzelf niet genoeg is om te kunnen concluderen waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, maar het mag wel worden gebruikt als ondersteunend bewijs zoals verweerder heeft gedaan.
10. Op grond van alles wat hiervoor is genoemd, oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ook na 9 augustus 2010 zijn hoofdverblijf had op [straatnaam 1] , bij eiseres. Omdat zij samen een kind hebben, leidt dit tot de conclusie dat eiser en eiseres over die periode een gezamenlijke huishouding voerden. De andere bewijsmiddelen hoeven niet meer te worden besproken, want er ligt genoeg bewijs.
11. Eiser heeft niet gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met eiseres en heeft daarmee zijn inlichtingenplicht geschonden. Verweerder was daarom verplicht de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen. Dit blijkt uit de artikelen 54 lid 3 en 58 lid 1 van de Participatiewet.
12. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat verweerder het terugvorderingsbedrag moet matigen vanwege hun persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit alleen hoeft te doen als is gebleken van dringende redenen. Hiervoor gelden hele strenge regels; er moet sprake zijn van onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de terugvordering voor eisers. Wat eisers hebben aangevoerd zijn geen dringende redenen zoals wordt bedoeld.
13. Op grond van artikel 59 lid 2 van de Participatiewet mag verweerder ook van eiseres terugvorderen, want er had bij de uitkering van eiser rekening moeten worden gehouden met het inkomen van eiseres. Volgens de beleidsregels van verweerder wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Dat is niet in strijd met de wet. Dat eiseres niet wist dat eiser een bijstandsuitkering kreeg of dat zij daar geen voordeel van heeft gehad, maakt geen verschil. Dit blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2012 [4] en 27 februari 2018 [5] . Ook op dit punt krijgen eisers dus geen gelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.