ECLI:NL:RBMNE:2018:5704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
UTR 18/273
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Hoefs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 6 februari 2018, na een eerdere beëindiging per 11 juni 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 22,1% heeft vastgesteld, wat onder de drempel van 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de vastgestelde beperkingen.

De rechtbank heeft overwogen dat de Uwv zich heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor het delen van medische gegevens met haar ex-werkgever, wat de rechtbank heeft gerespecteerd. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de onzorgvuldigheid van het onderzoek en de medische beoordeling verworpen, en geconcludeerd dat de Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18 / 273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., ex‑werkgever
(gemachtigde: A.T. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) per 11 juni 2017 beëindigd, omdat eiseres 16,3% arbeidsongeschikt wordt beschouwd per 31 maart 2017.
Bij besluit van 5 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres gecorrigeerd vastgesteld op 22,1%. Omdat dit nog steeds minder is dan 35% heeft verweerder de WIA‑uitkering van eiseres alsnog beëindigd per 6 februari 2018.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan ex‑werkgever. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat de kennisname van de medische stukken uitsluitend is voorbehouden aan de gemachtigde van ex-werkgever die advocaat is.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ex-werkgever is niet verschenen.

Overwegingen

1. Zoals onder ‘Procesverloop’ is vermeld heeft eiseres geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van ex-werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel waar nodig, beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
.Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker bij ex-werkgever voor 24 uur per week. Op 25 maart 2013 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk vanwege medische klachten. Per einde wachttijd, 23 maart 2015, heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. In het kader van een professionele herbeoordeling heeft verweerder de besluiten genomen die onder ‘Procesverloop’ zijn vermeld.
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de daarin gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts nodig.
Zorgvuldigheid
5. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij in de primaire fase slechts door een arts, geen verzekeringsarts, is onderzocht en in de bezwaarfase helemaal niet lichamelijk is onderzocht.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire arts [A] heeft het dossier bestudeerd, eiseres onderzocht en een uitgebreide anamnese bij haar afgenomen. Op grond van zijn onderzoek heeft hij beperkingen voor eiseres vastgesteld in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 februari 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep A.B. Gille heeft eiseres, zo blijkt uit zijn rapport van 9 november 2017, gezien op de hoorzitting en dossierstudie verricht. Hij heeft daarin aanleiding gezien om gedeeltelijk van het oordeel van [A] af te wijken en heeft twee aanvullende beperkingen voor eiseres vastgesteld in een FML van 9 november 2017. In reactie op het beroep heeft Gille op 14 augustus 2018 aanvullend gerapporteerd en overwogen dat het beroep hem geen aanleiding geeft om zijn medische beoordeling te wijzigen.
6.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat zij niet (door een verzekeringsarts) is onderzocht. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 14 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC0360, volgt dat een medische beoordeling verricht door een niet-geregistreerde verzekeringsarts, niet enkel om die reden onzorgvuldig kan worden geacht als de beoordeling is medeondertekend door een verzekeringsarts. Uit het rapport van arts [A] van 28 februari 2017 blijkt dat de beoordeling van [A] is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts B.A.W.M. Rijk. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) volgens vaste rechtspraak in zijn algemeenheid niet verplicht is eigen (lichamelijk) onderzoek te verrichten als ook op basis van andere onderzoeksbevindingen voldoende inzicht kan worden verkregen in de klachten en beperkingen van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven, betekent niet dat reeds om die reden de besluitvorming onzorgvuldig moet worden geacht. De rechtbank verwijst hiervoor naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4032. Gille heeft gemotiveerd waarom hij het in de bezwaarfase niet nodig vond om eiseres nader te onderzoeken. Dit was niet (alleen) omdat [A] dit al had gedaan, maar omdat het dossier voldoende recente medische informatie bevatte. Eiseres was op 6 juni 2017 uitgebreid onderzocht door haar huisarts; een onderzoek waarvan de resultaten in het dossier waren opgenomen. De rechtbank kan deze redenering van Gille volgen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [A] en Gille bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe hun medische beoordeling tot stand is gekomen. Daarbij ziet de rechtbank niet dat zij relevante medische informatie over de klachten en gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist of ten onrechte niet hebben betrokken bij de beoordeling. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische grondslag
7. Eiseres voert aan dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Per einde wachttijd, 23 maart 2015, werd nog een situatie van geen benutbare mogelijkheden bij eiseres aangenomen. Sindsdien zijn haar klachten, ondanks verschillende behandelingen, onveranderd gebleven. De huisarts van eiseres spreekt nog steeds van een ernstige aandoening bij eiseres. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de sterke beperkingen die eiseres op alle vlakken ondervindt van haar aandoeningen en de medicatie die zij gebruikt. Ook is ten onrechte geen urenbeperking voor eiseres aangenomen, terwijl de noodzaak daarvan blijkt uit de medische informatie. Tot slot is sprake van allerlei bijkomende klachten waar onvoldoende rekening mee is gehouden in de FML.
8.1
De rechtbank ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van Gille. Gille heeft de door eiseres genoemde klachten en aandoeningen onderkend en voor zover objectiveerbaar, vertaald naar beperkingen in de FML van 9 november 2017. In zijn aanvullend rapport van 14 augustus 2018 overweegt Gille dat het beroep van eiseres hem geen aanleiding geeft zijn beoordeling te wijzigen. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is volgens Gille geen sprake. Eiseres is niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling en niet bedlegerig of afhankelijk in de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Ook is geen sprake van een totaal onvermogen in het functioneren bij eiseres. Gille ziet ook geen reden om verdergaande beperkingen voor eiseres aan te nemen dan die al in de FML zijn opgenomen vanwege een ernstige aandoening bij eiseres. Eiseres heeft verschillende behandelingen gevolgd, waarbij de huisarts eiseres heeft willen doorverwijzen naar een behandelaar in Amsterdam. Omdat eiseres daar vanwege de afstand niet naartoe wilde is zij inmiddels terugverwezen voor behandeling in [woonplaats] . Dat de situatie van eiseres nu nog moet worden gekwalificeerd als ‘ernstig’, blijkt volgens Gille niet uit de medische informatie van haar behandelaars. Ook uit het huisartsenjournaal blijkt hier niet van, anders dan dat de huisarts daarin heeft vermeld dat eiseres zichzelf zeer beperkt acht. Voor een urenbeperking bestaat volgens Gille ook geen aanleiding, omdat eiseres geen behandeling volgt die een of meer dagdelen per week in beslag neemt. Ook is geen sprake van een stoornis bij eiseres die gepaard gaat met een afnemend energetisch vermogen, zoals een ernstige hart- of longaandoening of zeer ernstige depressie. Volgens Gille zijn de in de FML voor eiseres opgenomen beperkingen voldoende ondervangend voor de medisch objectiveerbare klachten die eiseres heeft. Tot slot is ook de medicatie die eiseres gebruikt betrokken bij de beoordeling, zo blijkt uit het rapport van 28 februari 2017 van [A] . Er zijn geen specifieke beperkingen voor eiseres opgenomen in de FML vanwege medicatiegebruik, omdat niet is gebleken van bijwerkingen die daartoe aanleiding geven. Gille heeft het primaire rapport bestudeerd en heeft geen aanleiding gezien op dit punt af te wijken van het oordeel van [A] .
8.2
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van Gille volgen. Dat er in de FML andere beperkingen zijn gekoppeld aan de klachten van eiseres dan zij of haar behandelaars voorstaan, maakt nog niet dat de medische beoordeling onjuist is of ‘haaks’ staat op de medische informatie. Het is juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten, beperkingen voor het verrichten van arbeid vast te stellen. Aan de wijze waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Deskundige
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige in te schakelen, omdat zij daar zelf geen geld voor heeft en haar beroep genoeg aanleiding geeft om aan de juistheid van het bestreden besluit te twijfelen. Ter onderbouwing van haar verzoek verwijst eiseres naar een uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
10. Zoals hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook acht de rechtbank niet onderbouwd dat beperkte financiële middelen of andere belemmeringen eiseres in de weg hebben gestaan bij de onderbouwing van haar standpunt dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft zich zowel in bezwaar als beroep laten bijstaan door een professioneel gemachtigde, die haar standpunt uitgebreid naar voren heeft gebracht en in bezwaar heeft voorzien van een medische onderbouwing. De rechtbank ziet niet dat sprake is geweest van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zoals onder 8.1 en 8.2 is overwogen twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Het verzoek van eiseres wordt dan ook afgewezen.
Arbeidskundige grondslag
11. Eiseres voert aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte functies voor haar heeft geduid die fundamenteel verschillen van de functies die de primaire arbeidsdeskundige voor haar had geduid. Gelet op de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7137, is dat niet toegestaan, aldus eiseres.
12. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep M. Ooms heeft inderdaad nieuwe functies voor eiseres geduid aan de hand van de in bezwaar gewijzigde FML. Dit heeft geleid tot vaststelling van een andere mate van arbeidsongeschiktheid voor eiseres. In dat geval dient bij de beëindiging of wijziging van de WIA‑uitkering in de regel een wettelijke uitlooptermijn in acht te worden genomen. Deze uitlooptermijn is ervoor bedoeld om de betrokkene in staat te stellen zich op zijn of haar nieuwe inkomenssituatie (de nieuwe functies) voor te bereiden. Ooms heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 30 november 2017 vastgesteld op 22,1%. In de gevallen waarin het recht op uitkering eindigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, is artikel 56, tweede lid van de Wet WIA van toepassing. Hierin is de te hanteren uitlooptermijn gesteld op twee maanden. Eiseres is over haar gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid van 22,1%, eerst bij het bestreden besluit van 5 december 2017 geïnformeerd. Door de WIA‑uitkering van eiseres twee maanden later, namelijk per 6 februari 2017 te beëindigen heeft verweerder de wettelijke uitlooptermijn correct toegepast. In de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2011 waar eiseres naar verwijst, wordt juist de situatie beschreven waarin de nieuw geduide functies een voldoende mate van verwantschap hebben met de eerder voorgehouden functies, zodat het niet nodig is om een uitlooptermijn te hanteren. Nu hier in het geval van eiseres, zoals zij zelf ook stelt, geen sprake van is, kan de rechtbank de verwijzing naar deze uitspraak niet volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres voert verder aan dat zij niet in staat is om de functies te verrichten. In de eerste plaats niet omdat de functies een opleidingsniveau 2 hebben. Eiseres voldoet daar niet aan, omdat zij het basisonderwijs in Nederland nooit heeft afgemaakt. In de tweede plaats niet omdat de functies om verschillende medische redenen ongeschikt voor haar zijn.
14.1
M. Ooms heeft in haar rapport van 30 november 2017, rekening houdend met de door Gille gewijzigde FML, de volgende drie functies voor eiseres geduid: Machinaal metaalbewerker exclusief bankwerk (SBC-264122), Productiemedewerker industrie (SBC‑111180) en Magazijn expeditiemedewerker (SBC-111220). Deze functies vereisen een opleidingsniveau 2, voltooid basisonderwijs.
14.2
Uit de stukken blijkt dat eiseres vanaf 1988 in Nederland was waar zij basisonderwijs heeft gevolgd. In 1995 is eiseres op 10-jarige leeftijd teruggekeerd naar Marokko. Dit betekent dat eiseres het basisonderwijs in Nederland tot en met groep 7 heeft gevolgd en groep 8 dus heeft gemist. Uit vaste rechtspraak volgt dat het volledig hebben doorlopen van het basisonderwijs en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma, in ieder geval een indicatie is voor de indeling in opleidingsniveau 2. In de uitspraak van 3 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4297, heeft de CRvB hieraan toegevoegd dat opleidingsniveau 2 betekent dat men moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau. Men moet eenvoudige gebruiksaanwijzingen of instructies kunnen lezen en moet kunnen delen/vermenigvuldigen. Dit niveau kan volgens de CRvB niet alleen worden behaald door een afgeronde basisschoolopleiding, maar ook door de combinatie van opleiding en werkervaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ooms in het aanvullend rapport in beroep van 5 september 2018 genoegzaam uiteengezet waarom het opleidingsniveau van eiseres op 2 bepaald kan worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Ooms als uitgangspunt heeft genomen dat eiseres geruime tijd basisonderwijs heeft gevolgd in Nederland en vervolgens aantoonbaar langere tijd op opleidingsniveau 2 heeft gefunctioneerd door haar werkervaring als productiemedewerker bij diverse bedrijven. De laatste acht jaar heeft eiseres gewerkt als productiemedewerker bij ex-werkgever voor 24 uur per week. Eiseres spreekt, schrijft en leest redelijk Nederlands. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres in staat moet worden geacht om functies op opleidingsniveau 2 te vervullen. De beroepsgrond slaagt niet.
14.3
De rechtbank ziet in wat eiseres verder heeft aangevoerd ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling. Uit wat onder 8.1 en 8.2 is overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiseres zoals vastgesteld in de FML van 9 november 2017, juist zijn. Zolang de door Ooms geduide functies in overeenstemming zijn met de in deze FML voor eiseres aangenomen belastbaarheid ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. In het rapport van 5 september 2018 heeft Ooms aanvullend gemotiveerd waarom de functies die zij voor eiseres heeft geduid, de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden op de door eiseres in beroep naar voren gebrachte punten. Ooms wijst erop dat eiseres op deze punten in de FML niet beperkt is geacht zodat de geduide functies daarop dan ook geen signalering geven. Voor zover wel sprake is van signaleringen heeft Ooms naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van Ooms volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres 22,1% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder haar WIA-uitkering terecht per 6 februari 2018 beëindigd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en voor de door eiseres nog gevorderde schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.