Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiseres sub 1]
[eiser sub 2]
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 februari 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2017
- het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 8 november 2017
- de akte wijziging van eis van de curatoren
- de akte na comparitie van [gedaagde]
- de akte na comparitie van curatoren.
2.De feiten
Beheersmaatschappij [gedaagde] en de [Bedrijf B]
- [Bedrijf C]
- [Bedrijf D] (verder: [Bedrijf D] )
- [Bedrijf E] . (verder: [Bedrijf E] )
- [Bedrijf F] .
- [Bedrijf G]
“Partijen zijn zonder schriftelijke goedkeuring van de andere partij niet bevoegd rechten of verplichtingen uit deze overeenkomst aan derden over te dragen.”
- Op 8 juli 2009 is opdracht aan de notaris gegeven om akten te verlijden (1) van de levering van de Aandelen die Beheersmaatschappij in [Bedrijf H] houdt en (2) van de cessie van de Lening;
- Op 14 september 2009 heeft de notaris de concepten van de akten toegezonden;
- Door onbekende oorzaken zijn de akten niet verleden;
- Beheersmaatschappij het economisch eigendom van de Aandelen aan [gedaagde] overdraagt en de vordering uit hoofde van de aan [Bedrijf I] verstrekte Lening, die inmiddels vermeerderd met rente is opgelopen tot € 555.000,-, aan [gedaagde] cedeert en dat de koopsom van de overdracht (€ 150.000,-) en de cessie (€ 555.000,-) door [gedaagde] in rekening-courant aan Beheersmaatschappij wordt voldaan.
en de schuldeiser[lees: de Holdings, toevoeging rechtbank]
stellen vast dat schuldenaar zich jegens de schuldeiser heeft verplicht om een eerste recht van pand te vestigen op een vordering uit geld lening op de vennootschap (…) [Bedrijf I] (…)
3.Het geschil
in conventie
Primair:voor recht verklaart dat (het samenstel van rechtshandelingen met betrekking tot) de verkoop en levering van de Aandelen in het kapitaal van [Bedrijf H] door Beheersmaatschappij aan [gedaagde] paulianeus is geweest, althans is vernietigd op grond van artikel 42 van de Faillissementswet,
Primair:voor recht verklaart dat de curatoren van Beheersmaatschappij ten aanzien van de Aandelen in het kapitaal van [Bedrijf H] met de nummers A1 tot en met A10.000 gerechtigd zijn alle aan deze Aandelen verbonden rechten uit te oefenen, alle reeds verschuldigde en nog te ontvangen dividenden te ontvangen en deze Aandelen te vervreemden en te bezwaren, alsook voor recht verklaart dat (primair) [gedaagde] deze rechten niet heeft en nimmer heeft gehad, althans (subsidiair) [gedaagde] deze rechten niet heeft,
Primair:voor recht verklaart dat de curatoren van Beheersmaatschappij ten aanzien van de vordering op [Bedrijf I] en/of [Bedrijf H] rechthebbende zijn, gerechtigd zijn de vordering te innen met inachtneming van de voor de Lening geldende voorwaarden, gerechtigd zijn over de vordering te ontvangen rente in ontvangst te nemen, gerechtigd zijn de vordering te vervreemden, en te bezwaren met inachtneming van de voor de Lening geldende voorwaarden, alsook voor recht verklaart dat (primair) [gedaagde] deze rechten niet heeft en nimmer heeft gehad, althans (subsidiair) [gedaagde] deze rechten niet heeft,
4.De beoordeling
Er is sprake van 15% belang dus zijn de resultaten onder de deelnemersvrijstelling vrijgesteld. Binnen de BV kan een eventueel verlies fiscaal in aanmerking worden genomen, in privé is geen aftrekmogelijkheid, dus positie in BV laten.”Ten derde wilde [gedaagde] niet direct een bedrag voor de Aandelen betalen, maar de verschuldigde som in rekening courant boeken. Hierdoor liep zijn schuld aan Beheersmaatschappij allen maar op, zoals nader uit de overwegingen in het vervolg van dit vonnis onder het kopje
“rekening-courant”zal blijken. Die rekening-courantboeking was wel in het belang van [gedaagde] , maar niet in dat van Beheersmaatschappij. Ten vierde was het ten tijde van het maken van de afspraken maar zeer de vraag of de Aandelen in [Bedrijf H] nog dezelfde waarde hadden als ten tijde van de aanschaf door Beheersmaatschappij in 2006 (€ 150.000,-). Er waren namelijk aanwijzingen dat de waarde van de Aandelen inmiddels hoger lag (die aanwijzingen zullen hierna bij het onderwerp “benadeling” nader aan de orde komen). In het licht van al deze omstandigheden en gegeven het feit dat Beheersmaatschappij belang had bij een zo’n hoog mogelijke opbrengst en [gedaagde] juist bij een zo’n laag mogelijke prijs, is het tegenstrijdige belang gegeven. Ten vijfde blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat alle betrokkenen bij Beheersmaatschappij in maart 2011 van mening waren dat met betrekking tot de verkoop van de Aandelen door Beheersmaatschappij aan [gedaagde] een tegenstrijdig belang bestond (zie 2.12.). Daarom zijn die betrokkenen toen tot bekrachtiging van de verkoop en levering van de Aandelen overgegaan conform het bepaalde in de artikelen 3:58 juncto artikel 3:59 BW. Dat [gedaagde] de investering in [Bedrijf H] altijd als een privéaangelegenheid heeft beschouwd, doet aan dit alles niet af. Feit is namelijk dat niet [gedaagde] maar Beheersmaatschappij de Aandelen in 2006 heeft gekocht. Die Aandelen behoorden dus tot het vermogen van Beheersmaatschappij en zij had er belang bij om daar een zo’n hoog mogelijke vergoeding voor te krijgen, zonder dat die vergoeding in rekening-courant zou worden geboekt.
“Als gevolg van de sub 1.1. genoemde benoeming is de heer [gedaagde] op grond van artikel 14 lid 3 van de thans geldende statuten (…) bevoegd tot vertegenwoordiging van de vennootschap, ook in geval van mogelijk tegenstrijdig belang (…).”Zonder die benoeming was [gedaagde] op grond van de statuten van 22 november 2010 blijkbaar niet bevoegd om Beheersmaatschappij (bij een tegenstrijdig belang) te vertegenwoordigen. Ook met het oog hierop kan de statutenwijziging geen bekrachtiging inhouden van rechtshandelingen die vóór 22 november 2010 hebben plaatsgevonden.
[Bedrijf B] is failliet, de andere bedrijven gaan hierdoor waarschijnlijk ook failliet.”Ook andere direct betrokkenen bij het [Bedrijf J] waren die mening toegedaan. Dat blijkt uit verschillende e-mails die in het geding zijn gebracht, waaronder een e-mail van 12 februari 2011 waarin namens een investeerder aan [gedaagde] wordt geschreven dat wat [Bedrijf D] betreft ook surseance moet worden aangevraagd. In februari 2011 stond de [Bedrijf B] er financieel dus belabberd voor. Ze kon haar schulden niet meer betalen. De liquiditeiten ontbraken en er was niet direct uitzicht aanvullende financiering. Dat wist [gedaagde] ook.
“Vervreemden of bezwaren van genoemde vermogensbestanddelen[lees: de Aandelen, toevoeging rechtbank]
leidt – gezien de precaire situatie bij [Bedrijf B] en [Bedrijf D] – per definitie tot uitholling van de verhaalsmogelijkheden van de bank.”Drie dagen voor de bekrachtiging, te weten op 25 maart 2011, heeft er een vergadering plaatsgevonden waarbij ook [gedaagde] aanwezig was. De heer [naam C] , destijds medebestuurder van Beheersmaatschappij, plaatst tijdens die vergadering een kanttekening bij het mogelijke paulianeuze karakter van de Aandelentransactie. Dit op basis van een mededeling van zijn advocaat dat die transactie waarschijnlijk niet kon.
“Koopovereenkomst en verkoop van vruchtgebruik aandelen”. Deze overeenkomst vruchtgebruik is door [gedaagde] ter voorbereiding van de comparitie van partijen voor het eerst in het geding gebracht. [gedaagde] stelt dat hij het bestaan van die overeenkomst was vergeten. Tijdens een etentje bij zijn dochter kwam de overeenkomst vruchtgebruik weer boven tafel. Deze overeenkomst, die op 15 januari 2007 is ondertekend, en de andere daarmee verband houdende stukken, houden volgens [gedaagde] in dat (1) Beheersmaatschappij het vruchtgebruik van de Aandelen aan zijn dochters heeft verkocht en (2) is overeengekomen dat de Aandelen op eerste verzoek van [gedaagde] aan hem zouden worden overgedragen. Door deze afspraken kwam de waardegroei van de Aandelen aan zijn dochters toe en zouden eventuele toekomstig(e) dividenduitkeringen en/of een verkoopprijs van de Aandelen niet aan Beheersmaatschappij worden uitbetaald. Ook daarom is er volgens [gedaagde] geen sprake van (wetenschap van) benadeling. De Curatoren hebben betwist dat deze overeenkomst [gedaagde] kan helpen. Daartoe hebben zij - kort gezegd - aangevoerd dat (1) ernstig getwijfeld moet worden aan de authenticiteit van die overeenkomst en de daarmee verband houdende stukken en (2) als die overeenkomst/stukken wel echt zijn, niet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 2:247 BW is voldaan, omdat een schriftelijk stuk ontbreekt waarin Beheersmaatschappij zich in 2007 jegens [gedaagde] heeft verplicht de Aandelen aan hem over te dragen, en (3) als dat schriftelijke stuk er wel zou zijn, ook in dit geval sprake is van tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW (oud), en (4) als ook dat verweer zou worden gepasseerd, in ieder geval vaststaat dat aan de gestelde in 2007 gemaakte afspraken nooit uitvoering is gegeven.
“er bestaan geen opties of rechten krachtens welke iemand aanspraak kan maken op levering’en
‘niemand heeft enig pand- of ander zekerheidsrecht, noch enig recht van genot op een of meer van de te leveren aandelen of kan verlangen dat hem zodanig recht wordt verschaft.”In de akte van verpanding van de Aandelen aan de Holdings staan soortgelijke bepalingen (artikel 9).
“Partijen zijn zonder schriftelijke goedkeuring van de andere partij niet bevoegd rechten of verplichtingen uit deze overeenkomst aan derden over te dragen.”Vervolgens wordt geconstateerd dat die goedkeuring nog niet is verkregen van [Bedrijf I] en dat daarom op 15 oktober 2010 geen geldige cessie heeft plaatsgevonden. Beheersmaatschappij is op dat moment dus nog steeds eigenaar van de vordering uit hoofde van de Overeenkomst van geldlening. Vervolgens komen [gedaagde] (namens Beheersmaatschappij) en [Bedrijf I] een addendum bij de Overeenkomst van geldlening overeen (document f.), waarin wordt bepaald dat artikel 5.4. uit die geldleningsovereenkomst komt te vervallen.
- In Juli 2009 en op 15 oktober 2010 had [gedaagde] een tegenstijdig belang bij de overdracht van de vordering uit hoofde van de Overeenkomst van geldlening door Beheersmaatschappij aan hem;
- Het gevolg hiervan is dat Beheersmaatschappij op dat moment onbevoegd door [gedaagde] is vertegenwoordigd;
- Het rechtsgevolg daarvan is dat Beheersmaatschappij niet aan de in juli 2009/oktober 2010 gemaakte afspraken met betrekking tot de cessie is gebonden. In zoverre is de rechtshandeling ten opzichte van Beheersmaatschappij als ongeldig, of anders uitgedrukt: nietig, te beschouwen;
- De bekrachtiging van cessie op 28 maart 2011 was onverplicht en door de bekrachtiging zijn schuldeisers benadeeld, waarvan Beheersmaatschappij en [gedaagde] wetenschap hadden;
- Dit leidt tot de conclusie dat de bekrachtiging te beschouwen is als een paulianeuse rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw, die door de curatoren rechtsgeldig op 23 juli 2015 is vernietigd. Dit vordering tot vernietiging was toen ook niet verjaard.
“Alle bedragen die partijen over en weer aan elkaar schuldig zijn of worden, ongeacht uit welken hoofde, zullen worden opgenomen in één rekening, de rekening-courant genaamd, tenzij partijen ten aanzien van een bepaalde geldschuld uitdrukkelijk anders overeenkomen. De in rekening-courant geboekte bedragen worden direct met elkaar verrekend zodat steeds alleen het saldo verschuldigd is.”Uit deze afspraak volgt dat in beginsel alleen vorderingen en schulden die [gedaagde] en Beheersmaatschappij over en weer op/aan elkaar hebben voor verrekening in aanmerking komen. Dat [gedaagde] ook vorderingen op andere vennootschappen (binnen de groep) met zijn schulden aan Beheersmaatschappij mag verrekenen, staat niet in de rc-overeenkomst. Ook in de wet is hiervoor geen grondslag te vinden. Uit artikel 6:127 BW lid 3 volgt immers dat verrekening niet kan ten aanzien van een vordering en een schuld die in gescheiden vermogens vallen. Ondanks deze uitganspunten stelt [gedaagde] - kort gezegd - dat kruislingse verrekening wel was toegestaan, omdat het door de jaren heen gebruik was geworden dat tussen de directie en de vennootschappen binnen [Bedrijf B] periodiek werd ‘gecleard’. Hierdoor bestond er volgens [gedaagde] slechts één rc-verhouding, waarin alle vorderingen en schulden over een weer werden verwerkt, dus ook zijn vorderingen op de andere vennootschappen binnen de [Bedrijf B] .
De in rekening-courant geboekte bedragen worden direct met elkaar verrekend zodat steeds alleen het saldo verschuldigd is.”Gelet op deze verklaring van de heer [registeraccountant] en artikel 1 van de rc-overeenkomst had het op de weg van [gedaagde] gelegen om gemotiveerd te onderbouwen waarom toch (nog) niet is verrekend met alle vorderingen die hij op de andere vennootschappen binnen de [Bedrijf B] stelt te hebben. Deze toelichting heeft [gedaagde] niet gegeven. Evenmin heeft [gedaagde] één voorbeeld gegeven waaruit blijkt dat in de periode vóór ultimo 2010 kruislingse verrekeningen hebben plaatsgevonden, terwijl hij stelt dat die verrekeningsafspraak vele malen is bevestigd door middel van het vaststellen van jaarrekeningen. Bij deze stand van zaken is de conclusie dat [gedaagde] ter onderbouwing van zijn verweer dat kruislings mocht worden verrekend binnen de [Bedrijf B] , onvoldoende heeft gesteld. Dit leidt ertoe dat dit verrekeningsverweer wordt afgewezen, zonder dat [gedaagde] op dit punt tot nadere bewijslevering wordt toegelaten.
“Andere obligatieleningen en onderhandse leningen”opgenomen dat [gedaagde] aan Beheersmaatschappij een achtergestelde lening heeft verstrekt van € 2,5 miljoen. De curatoren hebben aangevoerd dat als een lening is achtergesteld, die in beginsel niet kan worden verrekend. [gedaagde] heeft op zijn beurt gesteld dat de term ‘achterstelling’ geen eenduidige betekenis heeft en dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat verrekening wel was toegestaan.
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
3.211,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 3.211,00)