ECLI:NL:RBMNE:2018:2295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
UTR 17/2928
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte op basis van strafrechtelijke veroordeling en bevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2018 uitspraak gedaan over de intrekking van de jachtakte van eiser, die al jarenlang in het bezit was van deze akte. De intrekking vond plaats op basis van artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming (Wnb), na een strafrechtelijke veroordeling van eiser op 5 juli 2016. Eiser was veroordeeld tot een taakstraf en een geldboete, wat leidde tot de conclusie dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kon worden toevertrouwd. Eiser voerde aan dat zijn jachtakte ten onrechte was ingetrokken en dat hij geen gevaar voor de samenleving vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was, gezien de strafrechtelijke achtergrond van eiser en het beleid omtrent wapenverlof. De rechtbank achtte zich bevoegd om het beroep inhoudelijk te beoordelen, ondanks de strikte regels die normaal gesproken van toepassing zijn op besluiten genomen op grond van de Wnb. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser niet langer betrouwbaar was om wapens en munitie voorhanden te hebben, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid in de samenleving en de noodzaak voor vergunninghouders om zich aan de wettelijke voorschriften te houden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2928

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (thans: de Minister voor Rechtsbescherming), verweerder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2017 (het primaire besluit) heeft de korpschef van politie (de korpschef) de aan eiser verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door een enkelvoudige kamer plaatsgevonden op 5 december 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten ten aanzien van de bevoegdheid van de bestuursrechter uiteen te zetten. Partijen hebben dit schriftelijk gedaan.
Vervolgens heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Het onderzoek is vervolgens op 9 februari 2017 gesloten.

Overwegingen

Bevoegdheid
1. De rechtbank staat allereerst ambtshalve voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep, dat ziet op de intrekking van een jachtakte. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Tot de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) op 1 januari 2017 was de bestuursrechter bevoegd om in eerste aanleg te oordelen over beroepen waarbij op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en Faunawet (Ffw) de jachtakte van een betrokkene werd ingetrokken.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De jachtakte van eiser is bij het primaire besluit ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb is gelijkluidend aan artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw.
In artikel 1 van de in bijlage 2 van de Awb vastgelegde Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is bepaald geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van artikel 5.4, vierde lid, van de Wnb, ingeval de jachtakte is geweigerd of ingetrokken of mede is geweigerd of ingetrokken om redenen als bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, onderdeel c. Strikte toepassing van deze bijlage leidt ertoe dat eiser geen beroep kan instellen bij de bestuursrechter tegen het door hem in deze zaak bestreden besluit en dat de bestuursrechter onbevoegd zou zijn om het beroep van eiser inhoudelijk te beoordelen.
Partijen hebben zich uitgelaten over de bevoegdheid van de bestuursrechter. Volgens verweerder is de plaatsing van artikel 5.4, vierde lid van de Wnb op de hiervoor bedoelde lijst per vergissing gebeurd. Het was nimmer de bedoeling van de wetgever dat in zaken zoals onderhavige geen beroep bij de bestuursrechter meer mogelijk zou zijn. Daarom is de wetgever deze lijst aan het aanpassen en zal artikel 5.4, vierde lid van de Wnb van de lijst worden verwijderd.
De rechtbank overweegt dat voordat artikel 5.4, vierde lid van de Wnb op de lijst werd opgenomen, beroep bij de bestuursrechter in zaken zoals onderhavige wel mogelijk was. In de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van Wnb is geen enkele aanwijzing te vinden voor een oogmerk tot wijziging van de rechtsbescherming. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het wetsvoorstel ‘Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid’ (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018) in voorbereiding. Op grond van artikel II, onder B, van dit wetsvoorstel wordt de in bijlage 2 van de Awb vastgelegde Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak gewijzigd, waarbij de zinsneden met betrekking tot de Wnb vervallen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is hierover opgemerkt dat de hiervoor beschreven, eerder bestaande mogelijkheid om bij besluiten zoals hier aan de orde beroep in te stellen bij de bestuursrechter, per abuis is uitgesloten met de inwerkingtreding van de Wnb (Kamerstukken II 2017/18, 34 887, nr. 3, p. 3). De rechtbank vindt hierin steun voor verweerders standpunt dat sprake is van een omissie en stelt aldus vast dat inmiddels stappen worden ondernomen om de wijziging van de rechtsbescherming te herstellen. De rechtbank ziet hierin voldoende grond om zich bevoegd te achten op het beroep van eiser te beslissen.
Inhoudelijke beoordeling
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is reeds jaren in het bezit van een jachtakte. De jachtakte werd steeds jaarlijks verlengd. De ingetrokken jachtakte is op 11 maart 2016 verleend en was geldig tot en met 31 maart 2017.
2.2
Eiser is bij vonnis van 5 juli 2016 van de meervoudige economische strafkamer van deze rechtbank veroordeeld voor het plegen van een aantal misdrijven. Eiser is veroordeeld tot een taakstraf, geldboete en subsidiair hechtenis.
2.3
Vervolgens heeft de korpschef bij brief van 16 november 2016 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om de aan hem verleende jachtakte in te trekken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hiertegen zijn zienswijze naar voren te brengen. De korpschef en verweerder hebben daarna de besluiten genomen die zijn genoemd onder ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat, gelet op de strafrechtelijke veroordelingen voor verschillende feiten, waarvoor aan eiser een taakstraf en een geldboete is opgelegd, het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd.
4. Eiser voert aan dat zijn jachtakte ten onterechte is ingetrokken. Hij heeft al 24 jaar een jachtakte. Bij de wapencontrole in december 2016 hebben de beambten aan hem meegedeeld dat alles bij hem keurig op orde was. Eiser stelt geen misbruik te hebben gemaakt van wapens of munitie dan wel de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben. Eiser acht zich geen gevaar voor de veiligheid in de samenleving. Eiser stelt zich ten aanzien van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld op het standpunt dat hij ze niet heeft begaan. Bovendien heeft het voorhanden hebben van een vuurwapen niets te maken met die strafbare feiten. Hij heeft de jachtakte nodig voor beheer/schadebestrijding bij agrariërs en fruittelers. Eiser had de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen niet ongebruikt willen laten; dit heeft hij telefonisch aan een medewerker doorgegeven, maar hij heeft daar verder niets meer over gehoord.
5.1
Ingevolge artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder beleid heeft omtrent redenen om te vrezen dat van het wapenverlof misbruik zal worden gemaakt, dat ook door de korpschef wordt toegepast. Dat beleid is neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2016 (Cwm 2016). Volgens onderdeel B, paragraaf 1.2 van de Cwm 2016 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Bij dergelijk onderzoek kan blijken van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken en andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken.
Tevens is in onderdeel B van de Cwm 2016, beschreven dat ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie zijn. Hetgeen in de Cwm 2016 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Verweerder heeft zijn standpunt dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van 5 juli 2016. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een strafrechtelijke veroordeling reeds voldoende grondslag biedt om te concluderen dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Dat de strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld niets te maken zouden hebben met het voorhanden hebben van wapens, zoals eiser stelt, doet daar niets aan af. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2026 bepaald dat van een aanvrager van een wapenverlof mag worden verwacht dat hij zich stipt houdt aan de wettelijke regels, ook indien deze niet gerelateerd zijn aan wapenwetgeving. Gelet op het bovengenoemde beleid is dit ook van toepassing op een vergunninghouder. Ook de grond dat eiser belang heeft bij behoud van zijn jachtakte zodat hij zijn werkzaamheden voor beheer/schadebestrijding bij agrariërs en fruittelers kan uitvoeren, kan niet tot het door eiser gewenste resultaat leiden. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 14 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0114, geoordeeld dat, gelet op het dwingende karakter van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, de jachtakte ingetrokken dient te worden ongeachte het belang dat de houder van een jachtakte heeft bij het behoud daarvan. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de ABRvS een andere mening is toegedaan ten aanzien van het gelijkluidende artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Ten aanzien van de grond dat eiser de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken niet ongebruikt had willen laten, merkt de rechtbank op dat eiser zijn zienswijze alsnog volledig tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase kenbaar heeft kunnen maken en dat niet is gebleken dat hij daardoor in zijn processuele belangen is geschaad. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 7 september 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU2154. De beroepsgronden slagen niet.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de korpschef tot de conclusie heeft kunnen komen dat er in het geval van eiser aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Verweerder heeft dan ook terecht de intrekking van de jachtakte in stand gelaten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en
mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.