201310182/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2013 in zaak nr. 13/223 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2011 heeft de korpschef van de politieregio Limburg-Zuid geweigerd aan [appellant] een verlof te verlenen tot het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) worden in deze wet genoemde verloven geweigerd, indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.
De Circulaire Wapens en Munitie 2012 (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren, belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
In onderdeel B, paragraaf 1.1 staat dat "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen zijn voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de Circulaire wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium" kan daarom volgens de Circulaire analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een verlof betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie een persoon niet (langer) kan worden toevertrouwd.
Volgens onderdeel B, paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving, indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd, waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Het weigeren, dan wel intrekken van een verlof is geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. Bij het onderzoek in verband met de vraag of vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. De aanvrager van een in de Wwm genoemde vergunning mag op het moment van de aanvraag niet binnen de laatste vier jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete is opgelegd. Vrijwillige betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (een transactie met het Openbaar Ministerie), wordt in de Circulaire gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
2. Aan het besluit van 12 december 2012 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat [appellant] ter zake van overtreding van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht, wederspannigheid, een transactie heeft aanvaard. In het hierbij behorende mutatierapport is vastgelegd dat [appellant] zich bij een aanhouding op 8 februari 2011 hevig heeft verzet. Gelet hierop bestaat reden te vrezen dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd, aldus de staatssecretaris.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister terecht het verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie heeft geweigerd. Daartoe voert hij aan dat het incident waarvoor hij het transactieaanbod heeft aanvaard berust op een misverstand bij zijn staandehouding. Hij heeft de boete betaald om van de zaak af te zijn en heeft zich daarbij niet gerealiseerd welke invloed deze afdoening zou hebben op het verlenen van het verlof. Hetgeen aan de transactie ten grondslag is gelegd is verder niet van dien aard dat hieruit kan worden afgeleid dat aan hem het hebben van een vuurwapen en de daarbij behorende munitie niet kan worden toevertrouwd, aldus [appellant].
3.1. In de Circulaire is als uitgangspunt neergelegd dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt volgens de Circulaire mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het weigeren van een verlof is volgens de Circulaire een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van dit maatschappelijk belang, is blijkens de Circulaire daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken.
3.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de Circulaire op het standpunt heeft mogen stellen dat de vrijwillige betaling van een geldsom wegens overtreding van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht ter zake van wederspannigheid, een aantasting van de rechtsorde oplevert en twijfel doet ontstaan aan het verantwoord zijn van de te maken uitzondering op het verbod om wapens en/of munitie voorhanden te hebben. Van een aanvrager van een wapenverlof mag worden verwacht dat hij zich stipt houdt aan de wettelijke regels, ook indien deze niet gerelateerd zijn aan wapenwetgeving. Daarbij is voorts van belang dat het Openbaar Ministerie de transactie hanteert indien genoegzaam vaststaat dat strafwaardig gedrag aan de orde is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] zich niet met succes kan beroepen op zijn stelling dat hij zich niet realiseerde dat het aangaan van een transactie gevolgen zou hebben voor zijn wapenverlof. [appellant] heeft de keuze gemaakt de strafzaak niet te laten voorkomen. De gevolgen daarvan zijn voor zijn risico.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwm imperatief is geformuleerd, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen, dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd aan [appellant] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verlenen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
280-782.