14.2In het verweerschrift stelt verweerder dat eiseres deze maatregelen ook uit zichzelf had kunnen treffen, toestemming van verweerder was daarvoor niet nodig. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de door eiseres voorgestelde maatregelen nog steeds onvoldoende zijn om geen overtreding van het Ab en de Ar aan te nemen. Met de voorgestelde maatregelen verandert immers niet dat de medewerker - vanuit het havenkantoor - bij incidenten niet direct kan ingrijpen. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder van mening is dat ook met de voorgestelde maatregelen, als die zouden zijn uitgevoerd, bij het tanken op het perceel van eiseres nog steeds sprake zou zijn van een overtreding. Dat standpunt kan de rechtbank volgen. Verweerder heeft daarom kunnen en mogen stellen dat er geen concreet zicht op legalisatie was om van handhavend optreden af te zien.
15. Eiseres voert aan dat verweerder bij de afweging van belangen had moeten betrekken dat zonder tankstation of na doorberekening van extra personeelskosten in de literprijs, boothouders in de praktijk zelf zullen gaan tanken met jerrycans. Dit leidt tot meer morsen en risico voor milieuvervuiling.
16. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat de mogelijkheid voor een belangenafweging bij het opleggen van een last onder dwangsom wegens een overtreding van het milieunorm, zeer beperkt is. Verder volgt uit artikel 4.87a, vierde lid, van de Ar dat de tankinstallatie niet gebruikt mag worden voor het vullen van jerrycans. De omstandigheid dat boothouders als gevolg van de last mogelijk elders vloeibare brandstoffen voor hun vaartuig gaan afnemen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet rechtvaardigen dat het afleveren van vloeibare brandstoffen van de tankinstallatie van eiseres niet voldoet aan de voorschriften.
17. Eiseres doet ten slotte een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Vergelijkbare tankstations, zonder lijfelijke aanwezigheid van de medewerker bij de pomp, worden elders in Nederland wel gedoogd. Eiseres heeft daarbij gewezen op de jachthaven in Almere en heeft stukken overgelegd over het tanken in de Jachthaven Strand Horst te Ermelo.
18. De rechtbank stelt vast dat de andere jachthavens in Nederland die eiseres heeft genoemd, niet zijn gelegen in de gemeente Gooise Meren, zodat reeds daarom niet blijkt dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de jachthavens in Ermelo en Almere ook niet liggen in het werkgebied van de OFGV. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
19. De rechtbank is niet gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat handhaving van de wettelijke voorschriften over het afleveren van vloeibare brandstoffen op het perceel van eiseres onevenredig is in verhouding tot het doel dat deze voorschriften dienen.
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep voor zover het is gericht tegen bestreden besluit 2, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in verband met bestreden besluit 2 bestaat geen aanleiding.
21. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
22. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de invordering van de dwangsommen ook worden betwist, zodat het beroep ook betrekking heeft op het invorderingsbesluit.
23. Eiser voert aan dat verweerder bij de controles op haar perceel maar één keer heeft geconstateerd dat er werd getankt.
24. De rechtbank volgt deze stelling niet. Verweerder heeft blijkens het invorderingsbesluit bij controles op het perceel van eiseres in de periode van 14 april 2016 tot en met
26 mei 2016 vijf keer geconstateerd dat het onbemand tanken mogelijk was, terwijl er geen havenmedewerker direct op het tankstation aanwezig was. Verweerder heeft op grond van deze controles geconcludeerd dat eiseres de overtreding van het Ab en de Ar niet heeft beëindigd. Dat er tijdens alle controles niet daadwerkelijk een tankhandeling door een boothouder werd verricht, maakt dit niet anders. De rechtbank weegt verder mee dat eiseres niet heeft betwist dat het tanken op haar perceel niet door haar personeel wordt verricht en dat daarop toezicht wordt gehouden door middel van camerasysteem op een afstand van
55 meter. Eiseres heeft niet gesteld en heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanknopingspunten geven om aan te nemen dat op één van de dagen waarop verweerder controles heeft verricht, bij het tanken wel sprake was van direct toezicht door personeel dat direct kan ingrijpen. Integendeel, eiseres heeft ter zitting bevestigd dat het tanken op haar perceel is gebleven in de toestand die verweerder bij de controles in strijd met de voorschriften van het Ab en de Ar heeft geacht. Er is dan ook geen grond om te veronderstellen dat ten tijde van de controles die aan de verbeurte van de dwangsommen ten grondslag liggen, geen sprake was van de betreffende overtreding.
25. Eiseres voert verder aan dat verweerder de verbeurde dwangsommen niet had mogen ‘opsparen’ voordat hij het invorderingsbesluit nam. Verweerder had al na de eerste controle moeten meedelen dat een dwangsom is verbeurd.
26. De rechtbank overweegt hierover dat eiseres vanaf de bekendmaking van bestreden besluit 2, gedateerd op 10 februari 2016, had kunnen weten dat de begunstigingstermijn was aangevangen en zou verstrijken op 8 april 2016. Eiseres heeft hierdoor voldoende gelegenheid gehad om de vereiste maatregelen voor 8 april 2016 te treffen. Verder heeft verweerder in de periode van 14 april 2016 tot en met 26 mei 2016 vijf keer een controlebezoek aan het perceel gebracht. Ook in die periode had eiseres stappen kunnen ondernemen om een volgende verbeurte te voorkomen, bijvoorbeeld door het tankstation te sluiten. In de Awb is niet voorgeschreven dat verweerder verbeurde dwangsommen afzonderlijk invordert. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
27. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was tot invordering van de dwangsommen.
28. Het beroep voor zover het is gericht tegen het invorderingsbesluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in verband met het invorderingsbesluit bestaat geen aanleiding.