ECLI:NL:RVS:2007:BC1419

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708418/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel

Op 29 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoekster] wegens het onbewaakt afleveren van brandstoffen zonder de vereiste Wet milieubeheervergunning. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 december 2007 behandeld. Tijdens deze zitting was [verzoekster] vertegenwoordigd door mr. W.M.M. van Hattum en het college door drs. J. van Zuijlen.

De voorzitter overweegt dat de afstandseis van 20 meter tussen de afleverzuil en de dichtstbijzijnde woning niet wordt nageleefd, aangezien deze slechts 9 meter bedraagt. [verzoekster] betoogt dat camerabewaking voldoende toezicht biedt, maar de voorzitter oordeelt dat dit niet kan worden aangemerkt als 'direct toezicht' volgens het Besluit tankstations. Hierdoor is een milieuvergunning vereist, en het college heeft terecht handhavend opgetreden.

De voorzitter stelt verder vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien er ten tijde van het besluit geen vergunningaanvraag was ingediend. De voorzitter wijst erop dat het enkele feit dat handhaving leidt tot omzetverlies voor [verzoekster] niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Gezien het algemeen belang van handhaving en het ontbreken van bijzondere omstandigheden, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708418/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel (hierna: het college) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2007, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W.M.M. van Hattum en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. J. van Zuijlen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De last onder dwangsom is opgelegd wegens het zonder een daartoe verleende Wet milieubeheervergunning onbewaakt afleveren van brandstoffen op het perceel [locatie] te [plaats].
Het college is er daarbij van uitgegaan dat een vergunningplicht geldt omdat de afstand tussen de afleverzuil waar aflevering van brandstoffen zonder direct toezicht mogelijk is, en de dichtstbijzijnde woning van derden 9 meter bedraagt terwijl ingevolge het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit tankstations) deze afstand 20 meter dient te bedragen.
2.2. [verzoekster] betoogt allereerst dat bij de aflevering van brandstoffen toezicht vanuit de bedrijfswoning plaatsvindt in de vorm van camerabewaking, zodat de afstandseis van 20 meter niet geldt en geen milieuvergunning nodig is.
Deze vorm van toezicht kan naar het oordeel van de voorzitter echter niet worden aangemerkt als 'direct toezicht' in de zin van het Besluit tankstations. Derhalve heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de afstandseis van 20 meter geldt. Aan deze afstandseis wordt niet voldaan, evenmin in geval, zoals [verzoekster] heeft geopperd, een aantal afleverzuilen niet wordt gebruikt. Dit betekent dat een Wet milieubeheervergunning is vereist en, aangezien deze niet is verleend, het college handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Anders dan [verzoekster] heeft betoogd bestaat geen concreet zicht op legalisatie. Ten tijde van het bestreden besluit was geen aanvraag om vergunning ingediend. Voor zover inmiddels een conceptaanvraag voor een vergunning bij het college is ingediend, is het, zoals het college terecht heeft gesteld, in verband met de geluidemissie en de externe veiligheid allerminst zeker dat die aanvraag kan worden ingewilligd. Weliswaar stelt [verzoekster] dat met de aanleg van putten voor de afvoer van gemorste of gelekte motorbrandstoffen de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd, doch dit zal in een mogelijke vergunningprocedure nader dienen te worden beoordeeld. De aanwezigheid van de afvoerputten behoefde de voor het college in ieder geval geen aanleiding te zijn om van handhaving af te zien.
2.5. Van overige bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college niet tot handhaving mocht overgaan is de voorzitter niet gebleken. Het enkele feit dat de beëindiging van het onbewaakt tanken leidt tot omzetverlies kan niet als een zodanige omstandigheid gelden.
2.6. Gezien het vorenstaande dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
190.