Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiseres]
- de conclusie van antwoord van gedaagden
- de brief van 4 april 2016 van curator Steffens die gedaagden tijdens de comparitie hebben overgelegd.
2.Het geschil
3.De beoordeling
- Het faillissement van [bedrijfsnaam 1] is aangevraagd bij verzoekschrift van 4 augustus 2015, slechts 39 dagen na het sluiten van de overeenkomsten. Bovendien was dat de derde aanvraag en waren er dus kennelijk twee eerdere verzoekschriften. Uit de brief van de curator van 4 april 2016 blijkt dat medio juli de eerste concept-faillissementsaanvraag al bekend was bij gedaagden.
- Toen het faillissement werd aangevraagd, liepen er al procedures tegen [bedrijfsnaam 1] van schuldeisers. Naar verluidt zijn begin juni 2015 al executoriale beslagen gelegd op basis van verstekvonnissen.
- Uit het faillissementsverslag van 7 oktober 2016 blijkt dat [bedrijfsnaam 1] een enorme schuldenlast aan concurrente schuldeisers heeft (circa € 1.700.000), terwijl de openstaande vorderingen van [bedrijfsnaam 1] circa € 166.000,- bedragen.
- De curator heeft paulianeuze handelingen van de bestuurders geconstateerd. [eiseres] vermoedt dat die zijn verricht voordat de overeenkomsten met [eiseres] zijn gesloten. De curator gaat er daarbij van uit dat de bestuurders in ieder geval op 14 juli 2015 wisten dat een faillissement onafwendbaar was.
300,00(2 punten x tarief € 150,00)