ECLI:NL:RBMNE:2017:4166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
UTR 16/3573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen en beoordeling van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat de loonsanctie had opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van de werkneemster onvoldoende zouden zijn geweest. De werkneemster had zich op 24 februari 2014 ziekgemeld en de bedrijfsarts had in verschillende rapporten aangegeven dat er beperkingen waren, maar dat er ook mogelijkheden waren voor re-integratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bevredigend resultaat was behaald in de re-integratie en dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat de bedrijfsarts ten onrechte had gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden waren, verworpen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de loonsanctie heeft gehandhaafd, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/3573

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [B] ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak gedurende welke eiseres het loon van haar werkneemster [C] (de werkneemster) moet doorbetalen verlengd tot 20 februari 2017 (loonsanctie) en de aanvraag van de werkneemster voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die
medische gegevens bevatten aan eiseres. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om de kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten toe te staan aan haar gemachtigde afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Vanwege het ontbreken van toestemming van de werkneemster tot kennisneming van stukken met medische gegevens door de werkgever, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die medische gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
De werkneemster werkte als assistent-afdelingsmanager bij eiseres gedurende 36 uur per week. Op 24 februari 2014 heeft zij zich ziekgemeld.
3. Ten aanzien van de re-integratie-activiteiten van eiseres (en de bedrijfsarts) volgt uit het procesdossier het volgende.
3.1
Tijdens het eerste ziektejaar is getracht werkneemster te re-integreren in haar eigen werk. De werkneemster heeft in de periode van 14 augustus 2014 tot eind oktober 2014 passend werk verricht bij eiseres, waarna zij weer is uitgevallen. De bedrijfsarts heeft op
19 december 2014 de arbeidsmogelijkheden en beperkingen van de werkneemster in een lijst weergegeven. Daarbij heeft zij vermeld dat deze beperkingen in principe tijdelijk zijn.
3.2
In de Eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak van 23 maart 2015 is vermeld dat de werkneemster sinds 23 maart 2015 zes uur per week bij [naam stichting] ( [naam stichting] ) werkt voor als medewerker horeca.
3.3
Op 19 april 2015 heeft de werkneemster nieuwe gezondheidsklachten gekregen en haar werkzaamheden voor [naam stichting] gestaakt.
3.4
Naar aanleiding van haar aanvraag om een deskundigenoordeel heeft verweerder eiseres op 30 april 2015 meegedeeld dat haar re-integratie-inspanningen tot nu toe voldoende zijn geweest. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van zijn arbeidsdeskundige [E] van 29 april 2015.
3.5
De bedrijfsarts heeft blijkens haar terugkoppeling van het spreekuur op 4 juni 2015 geconcludeerd dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt is voor eigen of ander werk. Volgens de bedrijfsarts heeft de werkneemster – naast haar oorspronkelijke beperkingen –bijkomende beperkingen, wordt haar huidige behandeling geïntensiveerd en zal zij binnenkort starten met een gerichte revalidatiebehandeling.
3.7
De bedrijfsarts heeft in haar periodieke evaluatie van 13 augustus 2015 vermeld dat de verwachte revalidatiebehandeling niet geïndiceerd bleek. De werkneemster wacht nu op een oproep voor een intakegesprek bij een volgende behandelaar. Verder is de werkneemster mobieler, maar ervaart zij nog onveranderd de eerder genoemde beperkingen. De bedrijfsarts concludeert dat er op dit moment waarschijnlijk geen mogelijkheden zijn.
3.8
In de periodieke evaluatie door de bedrijfsarts van 24 september 2015 wordt vermeld dat sprake is van een stagnatie in de behandeling. De bedrijfsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat de werkneemster arbeidsongeschikt is voor eigen of ander werk. Ook in het Actueel oordeel van 12 november 2015 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat de werkneemster nog volledig arbeidsongeschikt is in verband met medische problematiek. Daarbij heeft de bedrijfsarts de beperkingen van de werkneemster op dat moment weergegeven.
4. De werkneemster heeft op 1 december 2015 een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aan eiseres opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht met betrekking tot de werkneemster. De bedrijfsarts heeft ten onrechte gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
6. Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een bevredigend resultaat. Werkneemster was op het moment van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, aan het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering, niet werkzaam. Partijen verschillen van mening over de vraag of de werkgever zich voldoende heeft ingespannen en, meer in het bijzonder, over de vraag of werkneemster nog wel resterende arbeidsmogelijkheden had. Indien de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen, komt vervolgens de vraag aan de orde of hiervoor een deugdelijke grond bestaat.
9. Eiseres voert aan dat de re-integratie-inspanningen op basis van de op
19 december 2014 door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen in het deskundigenoordeel van april 2015 door verweerder als voldoende zijn beoordeeld. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de inspanningen in de periode daarna onvoldoende zijn geweest. Ook uit het latere advies van de bedrijfsarts van 18 februari 2016 en het arbeidskundig onderzoek van 29 februari 2016 blijkt dat de door de bedrijfsarts in 2015 vastgestelde beperkingen nog onverminderd van kracht zijn en dat de arbeidsdeskundige voor de werkneemster geen passende functies kan duiden.
9.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in de periode tot het deskundigenoordeel van 30 april 2015 als voldoende zijn beoordeeld. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de re-integratie-inspanningen in de periode na april 2015 tot de WIA-aanvraag onvoldoende zijn geweest. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie de uitspraak van 22 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2429, rechtsoverweging (r.o.) 4.5) volgt dat verweerder over de periode ná het deskundigenoordeel kan concluderen dat een werkgever in de resterende periode alsnog tekort is geschoten in de re-integratieverplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat de re-integratie-inspanningen bij het deskundigenoordeel van 30 april 2015 als voldoende zijn beoordeeld er dus ook niet aan in de weg dat verweerder de re-integratie-inspanningen van eiseres over de periode na 30 april 2015 als onvoldoende heeft beoordeeld.
9.2
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij het bestreden besluit de loonsanctie alleen heeft gebaseerd op zijn beoordeling dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in de periode tot de behandeling van de WIA-aanvraag onvoldoende zijn. Gelet hierop kunnen de latere inspanningen van eiseres en de overgelegde stukken die betrekking hebben op de periode na het primaire besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd, niet meegewogen worden bij de beoordeling van het bestreden besluit.
10. Eiseres betwist verder de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Zij voert aan dat de werkneemster door de beperkingen die de bedrijfsarts bij haar heeft vastgesteld, sinds april 2015 geen reële benutbare mogelijkheden meer heeft. Ook al voldoet de werkneemster niet aan de definitie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, dan nog kan van haar niet verwacht worden dat zij haar geringe mogelijkheden aanwendt voor het verrichten van re-integratieactiviteiten. Daarnaast heeft de werkneemster steeds gezocht naar de meest passende behandeling, waardoor bij haar sprake was van een zeer wisselende belastbaarheid. Eiseres voert ook aan dat de verzekeringsarts ten onrechte geen actuele medische informatie per einde wachttijd bij de behandelend sector heeft opgevraagd.
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten inzichtelijk en eenduidig, zonder tegenstrijdigheden, beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Daartoe hebben zij dossieronderzoek verricht en kennis genomen van de medische informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van 22 juni 2015. Daarnaast heeft de verzekeringsarts overleg gevoerd met de bedrijfsarts, waarvan hij de inhoud heeft weergegeven in zijn rapport. Gelet op de hiervoor vermelde beoordelingsperiode en op de medische informatie uit deze periode die de verzekeringsartsen bij hun onderzoek hebben betrokken, acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen hebben afgezien van het opvragen van recentere medische informatie.
10.2
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat bij de werkneemster na april 2015 geen sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en dat de bedrijfsarts de beperkingen van de werkneemster na april 2015 had kunnen vaststellen. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat de bedrijfsarts in het overleg met de verzekeringsarts heeft aangegeven dat zij het met deze conclusie eens is. Eiseres heeft in beroep niet met medische stukken onderbouwd dat de werkneemster na april 2015 geen benutbare mogelijkheden meer had. De enkele stelling van eiseres dat de werkneemster wisselend belastbaar was, omdat zij op zoek was naar de meest passende behandeling, vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat de werkneemster na april 2015 vanwege de zoektocht naar de juiste behandeling van haar medische aandoeningen, in het geheel geen benutbare mogelijkheden had.
10.3
De stelling van eiseres dat de werkneemster (te) geringe mogelijkheden had om re-integratie-activiteiten te verrichten, volgt de rechtbank ook niet. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft vermeld, heeft de bedrijfsarts pas in het actueel oordeel van 12 november 2015 de beperkingen aangegeven en had veel eerder een belastbaarheidspatroon opgesteld kunnen worden met een arbeidskundig onderzoek naar de gewijzigde belastbaarheid. Dan had ook beter gemotiveerd kunnen worden of en waarom de werkneemster verminderd of niet belastbaar was. De rechtbank is van oordeel dat nu de bedrijfsarts niet al in de periode direct na april 2015 de beperkingen van de werkneemster heeft vastgesteld, ook niet kan worden nagegaan of de werkneemster in deze periode al dan niet mogelijkheden had tot re-integratie en het verrichten van passende arbeid. Gelet op de re-integratieverplichtingen van eiseres komen de gevolgen hiervan voor haar risico.
10.4
De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat de werkneemster ook op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is. Uit de na het primaire besluit verrichte arbeidskundige onderzoeken blijkt dat er geen functies geduid kunnen worden. De arbeidsdeskundige van verweerder heeft dit ten onrechte niet onderzocht.
11.1
Aan de omstandigheid dat de werknemer na afloop van de loonsanctie volledig arbeidsongeschikt is geacht, kan op grond van vaste rechtspraak niet de conclusie worden verbonden dat er dan ook voor de werkgever geen mogelijkheden hebben bestaan om samen met werknemer re-integratie-inspanningen te verrichten. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 26 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1509). Dat de werknemer in de zin van de Wet WIA op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht kan dus niet afdoen aan de conclusie van verweerder over de
re-integratie-inspanningen door eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert ten slotte aan dat zij in beginsel mocht afgaan op de adviezen van haar bedrijfsarts. De controlemogelijkheden van eiseres zelf zijn beperkt. Verweerder kan eiseres niet verwijten dat zij de adviezen van de eigen deskundige bedrijfsarts heeft gevolgd. Eiseres heeft voor deze beroepsgrond ter zitting verwezen naar een uitspraak van de toenmalige rechtbank Breda van 13 maart 2009 (ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2301).
12.1
De rechtbank acht het op zichzelf begrijpelijk dat eiseres is afgegaan op de adviezen van de bedrijfsarts. Het is echter vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2599) dat de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de werknemer met zich meebrengt dat de werkgever verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de door haar daarvoor ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst. De uitspraak van de rechtbank Breda maakt het voorgaande niet anders. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat zij hiervoor geen deugdelijke grond heeft. Immers, alle verwijten van verweerder aan eiseres met betrekking tot de re-integratie inspanningen zijn uiteindelijk te herleiden tot het oordeel van verweerder dat de bedrijfsarts ten onrechte is uitgegaan van een te beperkte belastbaarheid. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. E.J.W. Verhaagh, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.