RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer : 07 / 5512 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer
Pébé Vastgoedonderhoud B.V.,
gevestigd te Sprang, eiseres,
gemachtigde mr. M.E.J. de Hart,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV; kantoor Utrecht), verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 november 2007 (bestreden besluit), inzake de verlenging van de loonbetalingsverplichting krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en het opschorten van de behandeling van een WIA-aanvraag.
De rechtbank heeft [naam persoon], wonend te [woonplaats], die in loondienst van eiseres werkzaam is geweest (werknemer), in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Werknemer heeft toestemming gegeven voor toezending van stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 december 2008. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door personeelsfunctionaris [naam persoon]. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Put. Werknemer is na voorafgaande mededeling niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werknemer is sinds 1 januari 1999 in dienst van eiseres werkzaam geweest in de functie van schilder, voor 38 uur per week. Op 22 september 2005 is hij uitgevallen door rugklachten.
Op de dag waarop werknemer zich ziek meldde, heeft eiseres afspraken met hem gemaakt over vervangende werkzaamheden en kortere werktijden, maar werknemer is niet meer op het werk verschenen. Daarop heeft eiseres, bij brief van 29 september 2005, een aantal niet gewerkte uren aangemerkt als snipperuren.
Een bedrijfsarts van de door eiseres ingeschakelde arbodienst, [naam persoon], heeft op 5 oktober 2005 een probleemanalyse opgemaakt en een re-integratieadvies uitgebracht. Hij achtte werknemer op 5 oktober 2005 geschikt voor aangepast werk voor vier tot zes uur per dag, rekening houdend met beperkingen in verband met rugklachten.
Op 17 oktober 2005 waren werknemers klachten verergerd en werd hij door de bedrijfsarts volledig arbeidsongeschikt geacht. Werknemer bleek niet voor operatieve behandeling door de neurochirurg in aanmerking te komen. Hij zou met zijn huisarts overleggen. Volgens het “antwoordformulier plan van aanpak” hebben eiseres en werknemer advies ontvangen van de specialist dat werknemer door (voorlopig) volledige rust moest herstellen.
In een periodieke evaluatie op 21 november 2005 is afgesproken het overleg met de huisarts af te wachten. Een prognose kon niet worden gegeven.
In maart 2006 heeft eiseres werknemer lichte vervangende werkzaamheden aangeboden, die hij thuis in zijn eigen tempo kon verrichten. Daarnaast is werknemer gevraagd om twee keer per week telefonisch contact te onderhouden met de personeelsfunctionaris. Bij brief van 9 maart 2006 heeft eiseres werknemer gewezen op de verplichting mee te werken aan re-integratie. Toen op 23 maart 2006 nog immer niets van werknemer was vernomen, heeft eiseres de loonbetaling opgeschort. De loonbetaling is nadien hervat.
Op 22 maart 2006 is werknemer behandeld door een specialist die vervolgonderzoek nodig achtte. De bedrijfsarts heeft eiseres op 13 juni 2006 geadviseerd op basis van de uitkomst van dat vervolgonderzoek te kijken of het eigen werk in de toekomst nog mogelijk zou zijn. Die uitkomst werd verwacht op 5 juli 2006.
Op 6 juli 2006 waren de onderzoeksresultaten bekend, en werknemer zou op 30 augustus 2006 opnieuw een medische behandeling ondergaan. Er was een lichte verbetering ten aanzien van de mogelijkheid om te lopen, maar de bedrijfsarts achtte dat niet voldoende om re-integratie mogelijk te maken. Geadviseerd is de nieuwe medische behandeling op
30 augustus 2006 af te wachten.
Op 21 augustus 2006 vond de eerstejaarsevaluatie plaats. De bedrijfsarts heeft in deze evaluatie meegedeeld dat, indien de behandeling op 30 augustus 2006 een goed effect zou hebben, gestreefd zou worden naar terugkeer in het eigen werk. Bij het ontbreken van een goed effect zouden de mogelijkheden van vervolgbehandeling en van revalidatie en eventueel re-integratie worden onderzocht.
Bij onderzoek door een bedrijfsarts op 15 september 2006 bleek het resultaat van de behandeling op 30 augustus 2006 nog niet duidelijk. Er waren nog geen re-integratiemogelijkheden. Het doel van de re-integratie bleef onveranderd: terugkeer in eigen werk.
Op 30 oktober 2006 heeft bedrijfsarts [naam persoon] een functionele mogelijkhedenlijst opgemaakt. Daarin is een start van, tijdelijk, drie maal vier uur per week geadviseerd. In het herstel van de werknemer is geen stijgende lijn geconstateerd. Er was sprake van bijkomende klachten en ongewenste bijwerking van medicatie.
Vanaf 3 november 2006 maakt werknemer bij de bedrijfsarts melding van psychische problemen. De huisarts heeft hem op 7 november 2006 naar een psycholoog verwezen en op 13 november 2006 werd werknemer voor een spoedintake naar een psychiater verwezen.
In opdracht van eiseres heeft arbeidsdeskundige [naam persoon] een onderzoek ingesteld waarvan op 22 november 2006 rapport is uitgebracht. De arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat op basis van de FML sprake is van belastbaarheid.
Eiseres heeft op 27 november 2006 het rapport van arbeidsdeskundige [naam persoon] met werknemer besproken. Afgesproken is dat werknemer voorlopig vanaf 5 december 2006 op drie dagen per week wordt ingezet in aangepaste werkzaamheden. Werknemer is met deze aangepaste werkzaamheden aangevangen. Deze inzet is afgebroken toen werknemer onwel werd op het werk.
In de periodieke evaluatie van 4 januari 2007 wordt door bedrijfsarts [naam persoon] opnieuw een toename van klachten beschreven. Het aangepaste werk behoort niet tot de mogelijkheden.
Op 18 januari 2007 en 6 februari 2007 heeft de personeelsfunctionaris van eiseres zich in een telefoongesprek met werknemer laten informeren over de voortgang van de behandeling. Hij heeft daarvan verslag gedaan aan de bedrijfsarts.
Vanaf 13 februari 2007 stond werknemer onder psychiatrische behandeling. Bij brief van 16 februari 2007 heeft eiseres werknemer het eerder gevoerde telefoongesprek bevestigd waarin was meegedeeld dat aan de bedrijfsarts gevraagd is hem op te roepen om op het spreekuur te komen, zodat een nieuw oordeel gevormd kan worden omtrent de door werknemer gemelde verslechtering van zijn toestand.
Op 23 februari 2007 heeft de personeelsfunctionaris van eiseres telefonisch contact gehad met werknemers echtgenote, die hem vertelde dat het helemaal niet goed ging met werknemer.
Op 27 februari 2007 heeft eiseres bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd. De bedrijfsarts heeft bij deze aanvraag als zijn visie te kennen gegeven dat de medische situatie aan verandering onderhevig is en dat werknemer het eigen of aangepast werk niet kan verrichten. De aanvraag om een deskundigenoordeel is, naar ter zitting door eiseres verklaard, na telefonisch overleg met het UWV ingetrokken.
In de periodieke evaluatie van 13 maart 2007 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat de gezondheid van werknemer achteruit is gegaan en dat er nu ook ernstige beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren zijn. Werknemer is in verband daarmee in afwachting van een oproep voor behandeling bij een gespecialiseerde instelling, te verwachten binnen twee weken. Volgens de bedrijfsarts lopen begeleiding en behandeling adequaat. De bedrijfsarts heeft werknemer ongeschikt geacht voor enige vorm van werk.
Op 13 april 2007 luidde het advies van de bedrijfsarts onveranderd.
Blijkens de periodieke evaluatie van 10 mei 2007 was werknemer op 3 mei 2007 op twee vlakken in afwachting van een medische vervolgbehandeling. De huisarts heeft de bedrijfsarts toegezegd in de gaten te houden dat er voortgang zit in de behandeling. Volgens de bedrijfsarts is het onderhouden van gestructureerd contact tussen werknemer en eiseres nu de voornaamste re-integratie-inspanning.
Op 29 mei 2007 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
Eveneens op 29 mei 2007 heeft de bedrijfsarts een FML opgemaakt. Voorts heeft hij in een actueel oordeel van gelijke datum beschreven dat volledige re-integratie in het eigen werk voortdurend het einddoel is geweest. Hij acht werknemer nu ongeschikt voor eigen of enig structureel te verrichten aangepast werk.
Op 18 juni 2007 heeft een arbeidskundige van verweerder, [naam persoon], het re-integratieverslag getoetst. Zij heeft overwogen dat er geen bevredigend resultaat is, en dat er zelfs geen gedeeltelijke werkhervatting is terwijl er medisch gezien geen redenen zijn om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. De bedrijfsarts heeft in het actueel oordeel en de medische rapportage aangegeven dat werknemer nog wel in staat wordt geacht om werk te hervatten. Het advies uit arbeidskundig onderzoek is niet opgevolgd, er is na werknemers onwel worden op het werk geen nieuwe start gemaakt met re-integratie. Er is niet tijdcontingent maar klachtcontingent gewerkt. Er is geen deugdelijke grond voor de tekortkomingen.
Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder de behandeling van werknemers WIA-aanvraag opgeschort.
Bij besluit van eveneens 22 juni 2007 heeft verweerder de periode van de op eiseres rustende loondoorbetalingsverplichting verlengd met 52 weken omdat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest en omdat eiseres geen deugdelijke grond heeft voor dit verzuim. Voor de motivering van deze conclusie heeft verweerder verwezen naar de rapportage van de arts of arbeidsdeskundige.
Tegen deze twee besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 16 juli 2007 heeft bedrijfsarts [naam persoon] gerapporteerd omtrent een onderzoek naar de inzetbare mogelijkheden van werknemer. De bedrijfsarts heeft de klachten consistent en de diagnostiek duidelijk geacht. Werknemer wordt niet re-integreerbaar geacht. Er zijn geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Hij is ADL-afhankelijk.
Op 18 september 2007 heeft de verzekeringsarts naar aanleiding van de vraagstelling van verweerder of werknemers medische situatie dusdanig is veranderd dat de sanctie beëindigd moet worden, rapport uitgebracht. Volgens de verzekeringsarts had werknemer conform de NVAB-standaard lage rugklachten geactiveerd en gere-integreerd moeten worden en is dit niet gebeurd. Werknemers inactiviteit leidt tot conditieverlies en daardoor tot toename van klachten. De bedrijfsarts heeft niets gedaan om deze neerwaartse spiraal te doorbreken, reden waarom een sanctie is opgelegd. Volgens de verzekeringsarts voert bedrijfsarts Den Daas in zijn rapport van 16 juli 2007 geen nieuwe medische gegevens aan die aanleiding geven om te twijfelen aan het eerder genomen besluit en is er geen medische reden om de opgelegde sanctie te beëindigen.
Op 9 november 2007 heeft een bezwaarverzekeringsarts van verweerder rapport uitgebracht. Vastgesteld is dat de bedrijfsarts re-integratiekansen heeft laten liggen. Zijn aanpak heeft in het teken gestaan van afwachten van interventies door de behandelaars en aanhaken bij de subjectieve klachtenbeleving en de eigen mening van werknemer, en zijn aanpak is te weinig activerend en initiërend geweest. Er is niet gehandeld overeenkomstig de NVAB-richtlijn lage rugklachten die een tijdcontingente en geen klachtencontingente behandeling voorstaat. Niet duidelijk is waarom niet veel eerder het tweede spoor is ingezet. Pas op 30 oktober 2006 is geëxpliciteerd dat werknemer belastbaarheid heeft, maar er vindt geen re-integratie plaats. Men heeft geen goed beeld kunnen krijgen van de aard en de ernst van de psychische aandoening. De primaire verzekeringsarts heeft, volgens de bezwaarverzekeringsarts, in redelijkheid tot haar conclusie met betrekking tot de geleverde re-integratie-inspanningen kunnen komen.
Op 19 november 2007 heeft een bezwaararbeidsdeskundige van verweerder rapport uitgebracht. Deze heeft geconcludeerd dat terecht de loondoorbetalingsverplichting met 12 maanden is verlengd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat er geen re-integratieactiviteiten te duiden zijn die er toe kunnen leiden dat werknemer zal kunnen terugkeren in het arbeidsproces, op welke functie dan ook. Omdat werknemer in het derde ziektewetjaar weigerde deel te nemen aan re-integratieactiviteiten is al geprocedeerd over de vraag of loon moet worden doorbetaald. Volgens een deskundige mochten vanaf 20 augustus 2007 geen re-integratieactiviteiten van werknemer verlangd worden. Verweerder negeert de psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen contact opgenomen met de behandelende sector.
Eiseres heeft in beroep voorts aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten een beslissing te nemen op de bezwaren tegen het besluit tot schorsing van de WIA-aanvraag. Het beroep is ook gericht tegen het uitblijven van een beslissing op die bezwaren.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in haar proceskosten in bezwaar en in beroep, alsmede om de nadelige gevolgen van de vernietigde beslissing te herstellen, onder meer door de door eiseres geleden schade te vergoeden.
2.3 In artikel 25 van de WIA zijn bepalingen gegeven om omtrent de re-integratieverplichtingen en de verplichte loondoorbetaling door de werkgever.
In de eerste vijf leden zijn voorschriften gegeven omtrent het aantekening houden van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de werknemer, omtrent het opstellen, naleven en evalueren van een plan van aanpak, omtrent het opstellen van een re-integratieverslag en omtrent de inschakeling van een arbo-arts.
In het zevende lid is bepaald dat bij ministeriële regeling regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid kunnen worden gesteld.
In het negende lid is bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
In artikel 65 van de WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Staatscourant 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Staatscourant 2006, 224) (Beleidsregels) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de reïntegratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
2.4 Ter zitting heeft eiseres verklaard dat het beroep niet wordt gehandhaafd voor zover het gericht is tegen het uitblijven van een beslissing op de bezwaren tegen de opschorting van de behandeling van de WIA-aanvraag.
Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de termijn waarin eiseres gehouden is aan de werknemer loon door te betalen heeft verlengd overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.1Tussen partijen is niet in geschil dat het resultaat van de re-integratie-inspanningen niet bevredigend is in de zin van de Beleidsregels. Dan dient te worden beoordeeld of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Deze beoordeling blijft beperkt tot de periode die begint op de datum waarop de arbeidsongeschiktheid aanving, 22 september 2005, en die eindigt op de datum waarop verweerder besloot tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting, 22 juni 2007. Indien in deze periode onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, moet beoordeeld worden of eiseres een deugdelijke grond heeft voor dit verzuim.
2.4.2 Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat op een werkgever een risicoaansprakelijkheid rust. Dat standpunt van verweerder bleek reeds uit de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 januari 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BC1755.
Verweerder vindt voor dat standpunt steun in de Beleidsregels, waar onder meer is beschreven, in paragraaf 6:
“Het inschakelen van een gecertificeerde arbodienst of bevoegde bedrijfsarts betekent niet dat de werkgever zich zonder meer achter de medische beoordeling kan verschuilen. De werkgever blijft eindverantwoordelijke voor de verzuimbegeleiding en de re-integratie.”
De rechtbank acht deze Beleidsregels niet kennelijk onredelijk. Uit deze passage volgt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat op de werkgever een risico-aansprakelijkheid rust, zoals door verweerder is gesteld.
Reeds omdat in vorenstaande passage de woorden “zonder meer” zijn opgenomen, leest de rechtbank in de Beleidsregels niet dat de werkgever zich nimmer met een verwijzing naar de medische beoordeling kan verontschuldigen. Daarenboven is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke bepalingen die zijn genoemd in overweging 2.3 van deze uitspraak onvoldoende grondslag bieden voor verweerder om een risico-aansprakelijkheid aan te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat een werkgever in beginsel mag afgaan op adviezen van de bedrijfsarts. Immers, de door de bedrijfsarts aan de werkgever uitgebrachte adviezen berusten op de expertise van de bedrijfsarts. Het medisch oordeel is het domein van de bedrijfsarts. Van de werkgever mag oplettendheid en een kritische houding ten aanzien van de bedrijfsarts worden verwacht, maar nu de werkgever de expertise mist zijn zijn controlemogelijkheden beperkt. Controle op de adviezen van de bedrijfsarts is zelfs volledig uitgesloten wanneer de bedrijfsarts geen medische inlichtingen aan de werkgever mag verschaffen in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. De werkgever dient, bij twijfel of bij verschil van mening over het te voeren beleid, het UWV om een deskundigenoordeel te vragen.
2.4.3 Met betrekking tot de vraag in hoeverre eiseres is afgegaan en mocht afgaan op de adviezen van de door haar ingeschakelde arbodienst overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsarts eiseres met enige regelmaat van de medische situatie en de arbeidsmogelijkheden van de werknemer op de hoogte heeft gesteld. Eiseres heeft de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd en zij heeft ook zelf contact opgenomen met (de echtgenote van) de werknemer.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat eiseres werknemer, reeds op de dag waarop hij zich ziek meldde, lichtere werkzaamheden en aangepaste werktijden heeft aangeboden. Werknemer heeft deze werkzaamheden niet verricht, en eiseres heeft daarop gereageerd door niet-gewerkte uren als snipperuren aan te merken. Enkele weken later heeft de bedrijfsarts werknemer volledig arbeidsongeschikt geacht.
In maart 2006 heeft eiseres aan werknemer lichte werkzaamheden aangeboden die hij thuis in zijn eigen tempo kon verrichten. Toen werknemer die werkzaamheden niet verrichtte en ook naliet het afgesproken contact met eiseres te onderhouden heeft eiseres de loondoorbetaling opgeschort.
Daarna heeft eiseres, op voorstel van de bedrijfsarts, de resultaten van medisch onderzoek en medische behandeling afgewacht.
Toen het onderzoek van arbeidsdeskundige Nuijten van 22 november 2006 duidde op arbeidsmogelijkheden heeft eiseres met werknemer afspraken gemaakt over werkhervatting vanaf 5 december 2006. Evenwel constateerde de bedrijfsarts korte tijd nadien, op 4 januari 2007, een toename van klachten en rekende hij het ingezette en aangepaste werk niet tot de mogelijkheden.
Reeds vanaf november 2006 was sprake van psychische klachten en stond werknemer onder psychiatrische behandeling. Nadien is geen sprake meer geweest van een mogelijkheid om te hervatten. Weliswaar heeft de bedrijfsarts op 29 mei 2007 een FML opgemaakt, maar hij heeft werknemer op die datum ook ongeschikt geacht voor eigen of enig structureel te verrichten aangepast werk.
Verweerders constatering dat de aanpak door de bedrijfsarts in het teken heeft gestaan van afwachten van interventies door de behandelaars is slechts ten dele juist, nu de bedrijfsarts op 5 oktober 2005 en op 30 oktober 2006 de werknemer geschikt achtte voor aangepast werk. Daarenboven stelt de rechtbank vast dat eiseres bij herhaling mede op advies van de bedrijfsarts heeft getracht werknemer tot hervatting in aangepast werk te bewegen.
De constatering door de bezwaarverzekeringsarts dat geen re-integratie plaatsvond toen de bedrijfsarts in de periodieke evaluatie van 30 oktober 2006 arbeidsmogelijkheden zag miskent dat deze evaluatie aanleiding vormde tot het onderzoek door arbeidsdeskundige [naam persoon], welk onderzoek leidde tot concrete afspraken met werknemer om gedeeltelijk te hervatten. Gelet op deze toedracht berust ook de opvatting van verweerders arbeidskundige [naam persoon] dat eiseres het advies uit arbeidskundig onderzoek niet heeft opgevolgd op een miskenning van de feiten.
De rechtbank concludeert dat eiseres de aanwijzingen en adviezen van de bedrijfsarts en de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft opgevolgd. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres onvoldoende oplettend en kritisch is geweest ten aanzien van de bedrijfsarts. Evenmin is gebleken dat eiseres reden had te twijfelen aan de adequaatheid van de begeleiding en de advisering door de bedrijfsarts. Voor zover begeleiding en advisering door de arbo-arts niet adequaat zijn geweest kan eiseres niet worden verweten dat zij te weinig re-integratie-inspanningen heeft verricht.
2.5 Gelet op het bovenstaande berust het bestreden besluit op een onvoldoende feitelijke grondslag en dient het, onder gegrondverklaring van het beroep, te worden vernietigd. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft, eveneens kleeft aan de primaire besluiten en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar kan worden hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten van 22 juni 2007 te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6 Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. Aangezien op dit moment de (omvang van de) schade niet kan worden vastgesteld, zal ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek worden heropend, zoals bedoeld in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb. Eiseres zal worden opgedragen haar schade nader toe te lichten.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard en nu de primaire besluiten worden herroepen zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres in bezwaar en in beroep heeft gemaakt, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Daarbij worden drie punten toegekend, in verband met het indienen van het bezwaarschrift, het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept verweerders besluiten van 22 juni 2007 tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting en tot opschorting van de behandeling van werknemers WIA-aanvraag;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat ter voorbereiding van een uitspraak omtrent de (omvang van de) door eiseres geleden schade het onderzoek wordt heropend;
draagt eiseres op om binnen acht weken na deze uitspraak haar schade toe te lichten;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het UWV;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 285,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. V.M. Schotanus, J.G.M. Wouters en D.H. Hamburger, rechters, en door mr. Schotanus, voorzitter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.