ECLI:NL:CRVB:2015:2599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onvoldoende re-integratie-inspanningen en loonsanctie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De werkneemster, die op 18 januari 2010 uitviel wegens klachten na een neuritis vestibularis, had op 12 oktober 2011 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. De arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerde dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, omdat de werkneemster niet werkte terwijl zij wel arbeidsmogelijkheden had. De verzekeringsarts bevestigde dat er medisch gezien weinig reden was voor beperkingen en dat de werkgever meer had moeten doen om de werkneemster te re-integreren.
Het Uwv verlengde het recht op loon tijdens ziekte met 52 weken, omdat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werkneemster te re-integreren. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de werkgever tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de gronden van de werkgever in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat er geen nieuwe informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de werkgever verantwoordelijk was voor de re-integratie-inspanningen en dat deze onvoldoende waren geweest. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever in het kader van de Arbo-wetgeving en de kwaliteit van de ingeschakelde deskundigen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.