Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 augustus 2015 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
20 uur per week voor zijn onderneming aan de afdeling WW moet doorgeven, zodat hij in aanmerking kan komen voor vrijlatingsuren voor zijn eigen bedrijf.
3 december 2013. Gezien de omstandigheden van dit geval is volgens eiser sprake van een dusdanig onzorgvuldig handelen van verweerder dat sprake is van nalaten in strijd met een wettelijke plicht c.q. met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, wat een onrechtmatige gedraging in de zin van artikel 6:162 van het BW inhoudt.
13 weken. Op 12 juli 2013 heeft op verzoek van verweerder een handhavingsonderzoek plaatsgevonden in het kader waarvan de inspecteur van de Belastingdienst eerst op 7 november 2013 in zijn onderzoeksrapport concludeert dat er geen sprake is van regelovertreding/fraude, maar van een misverstand met betrekking tot de uitvoering van de vrijlatingsregeling. Daaropvolgend heeft verweerder op 7 november 2013 de klacht van eiser van 24 september 2013, inhoudende dat op zijn aanvraag om vaststelling van de vrijlatingsuren nog steeds geen besluit is genomen, gegrond verklaard, in die zin dat eiser tussentijds ten onrechte niet op de hoogte is gehouden van het verloop van de procedure. Verder is eiser bij afzonderlijke brief van dezelfde datum verzocht om de ontbrekende gegevens over te leggen met betrekking tot de uren die eiser aan de eigen onderneming had besteed in de periode van 2 januari 2012 tot en met 1 juli 2012 en vanaf 3 september 2012 tot en met 3 november 2013. Op 14 november 2013 heeft verweerder die gegevens van eiser ontvangen, waarna eerst op 3 december 2013 het besluit tot vaststelling van de vrijlatingsuren is genomen. Gelet op de datum van 27 mei 2013, waarop eiser aan de afdeling WW een verzoek om vaststelling van de vrijlatingsuren duidelijk kenbaar heeft gemaakt, had verweerder op dat verzoek moeten beslissen vóór 27 augustus 2013. De rechtbank stelt vast dat verweerder te laat, namelijk pas op 3 december 2013 die beslissing heeft genomen. Dit is een overschrijding van de wettelijke beslistermijn met
14 weken.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
mr. G.C. van Gelein Vitringa - Boudewijnse, leden, van de meervoudige kamer van de rechtbank, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2015.