Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2015 in de zaak tussen
[eiser], h.o.d.n. Fa. [eiser], te [plaats], eiser
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
In 2010 was de situatie binnen de varkenstak op het bedrijf als volgt. In een gedeelte van stal E werden biggen gehouden. De mest van deze dieren werd opgeslagen in een put onder stal B en in een put onder stal E. In een gedeelte van stal E werden verder kraamzeugen gehouden. De mest van deze dieren werd opgeslagen in een tweede put onder stal E. Mest van de guste- en dragende zeugen, de biggen en de kraamzeugen werd gemengd opgeslagen in een tweetal putten onder stal A2. Dit zijn de grootste mestopslagputten voor wat betreft de varkenstak van het bedrijf. In 2010 zijn door intermediaire ondernemingen verschillende vrachten meststoffen afgevoerd vanaf eisers bedrijf. Van al deze vrachten zijn monsters geanalyseerd, waarvan de resultaten aan verweerder ter beschikking zijn gesteld.
Nu verder niet is gesteld, noch gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van het eerste bestreden besluit, is er voor hem geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Voor zover het beroep dan ook gericht is tegen het eerste bestreden besluit, zal de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang.
.De rechtbank zal deze proceskosten aan het einde van haar uitspraak vaststellen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door het tweede bestreden besluit niet in een nadeliger positie is geraakt, omdat de bestuurlijke boete in dat besluit uiteindelijk lager is dan in het eerste bestreden besluit.
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (het uitvoeringsbesluit) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (de uitvoeringsregeling) stellen, krachtens de Meststoffenwet, regels over het vervoeren van dierlijke meststoffen en over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, worden bepaald. Op grond van deze regels worden uit de van een bedrijf afgevoerde hoeveelheid meststoffen monsters genomen om het stikstof- en het fosfaatgehalte daarvan te bepalen. Dit monster wordt op de daartoe voorgeschreven wijze verpakt en door de vervoerder toegestuurd aan een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd laboratorium. Dat laboratorium analyseert de monsters en zendt de resultaten daarvan aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en aan verweerder.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat met betrekking tot de in 2010 van eisers bedrijf afgevoerde varkensmest bemonstering en analyse heeft plaatsgevonden op de hiervoor omschreven wettelijk voorgeschreven wijze. Op basis hiervan zijn het stikstof- en het fosfaatgehalte van de afgevoerde varkensmest bepaald, die verweerder heeft betrokken bij haar vaststelling dat eiser niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat deze wettelijk voorgeschreven wijze van bemonstering en analyse geen ruimte laat om de stikstof- en fosfaatgehalten op andere wijze vast te stellen. De enkele omstandigheid dat eiser verschillen heeft aangetroffen in de analyseresultaten van twee laboratoria van één door hem zelf in 2012 genomen monster, maakt niet dat daarmee aannemelijk is dat de analyseresultaten uit 2010 onbetrouwbaar zijn. Die analyses zijn immers uitgevoerd door geaccrediteerde laboratoria en de bemonstering heeft plaatsgevonden op de voorgeschreven wijze, terwijl eiser in 2012 zelf meststoffen heeft bemonsterd en laboratoria heeft benaderd. Daar komt bij dat eiser in 2010 op grond van artikel 81, tweede lid, van de uitvoeringsregeling een heranalyse had kunnen aanvragen van een monster, indien hij de eerste analyse niet betrouwbaar achtte. Dat eiser op voorhand van mening is dat een heranalyse geen kans van slagen heeft, kan er niet aan afdoen dat dit op grond van de wettelijke regeling wel de eerste stap is om de betrouwbaarheid van een analyse aan de orde te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zij wijst erop dat de wettelijke systematiek van forfaitair voorgeschreven stikstofgehalten geen ruimte biedt voor het verder differentiëren binnen de onderscheiden stalsystemen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de hoeveelheid aan stikstof en fosfaat in de aangroei van de bezinklagen over 2010 zodanig afwijkt van de waarden uit het praktijkrapport, dat hij aan de hand daarvan alsnog de afvoer van de op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen over dat jaar kan verantwoorden.
Beslissing
niet-ontvankelijk;
gegrond;
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.