ECLI:NL:RBLIM:2025:785

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ROE 24/3408
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten pgb-beheer door de Rechtbank Limburg

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van pgb-beheer. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen gedeeltelijk afgewezen, omdat deze voor een deel te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelt dat de kosten voor pgb-beheer reguliere kosten zijn die zijn opgekomen in het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben. Eiseres had de aanvraag voor de jaren 2021 en 2022 niet tijdig ingediend, wat betekent dat deze niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. De rechtbank overweegt dat artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet geen ruimte biedt voor terugwerkende kracht, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in een kwetsbare positie verkeert en dat de kosten noodzakelijk zijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college

(gemachtigde: mr. S. Quaedvlieg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten voor het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 20 december 2023 gedeeltelijk afgewezen, omdat de aanvraag voor dat deel te laat is ingediend. Met het bestreden besluit van 29 april 2024 is het college bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het gedeeltelijk afwijzen van de aanvraag voor bijzondere bijstand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De relevante wet- en regelgeving in deze uitspraak betreft artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) en artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Heerlen 2023. Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel kan een aanvraag voor bijzondere bijstand tót 1 maart na het kalenderjaar waarin de kosten zijn opgekomen, worden ingediend.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres staat sinds 6 maart 2018 onder bewind. De bewindvoerder van eiseres beheert sinds 1 augustus 2021 ook de pgb-gelden die eiseres ontvangt. Op 30 november 2023 heeft de bewindvoerder de kantonrechter om een machtiging gevraagd voor de kosten voor het pgb-beheer over de periodes 1 augustus tot en met 31 december 2021, 1 januari t/m 31 december 2022 en 1 januari t/m 30 november 2023. De kantonrechter heeft de gevraagde machtigingen op 12 december 2023 verleend. Op 14 december 2023 heeft de bewindvoerder een aanvraag bijzondere bijstand voor deze kosten voor het pgb-beheer bij het college ingediend. Het college heeft de aanvraag wat betreft de jaren 2021 en 2022 afgewezen.
Tijdigheid van de aanvraag
6. Eiseres stelt als eerste dat de aanvraag tijdig is ingediend. Volgens eiseres zijn de kosten voor het pgb-beheer eenmalige extra kosten. Op de zitting heeft eiseres daarbij verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2020. [1] De kosten voor het pgb-beheer zijn daarom niet eerder dan op 12 december 2023 opgekomen. Volgens eiseres kon de aanvraag pas worden ingediend als de kantonrechter voor die kosten machtiging had verleend en was het feitelijk niet mogelijk om eerder een machtiging te vragen. Eiseres stelt verder dat het voor de beoordeling van de tijdigheid van de aanvraag niet relevant is of eerder een machtiging had kunnen worden verzocht.
6.1.
Het college stelt dat de kosten voor het pgb-beheer zijn opgekomen in het kalenderjaar waar de kosten op zien. De aanvraag wat betreft de jaren 2021 en 2022 is daarom een aanvraag met terugwerkende kracht en is niet tijdig ingediend. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel kon de aanvraag wat betreft 2021 namelijk tot 1 maart 2022 worden ingediend en de aanvraag wat betreft 2022 tot 1 maart 2023.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de CRvB in een uitspraak van 2017 [2] onder verwijzing naar een eerdere uitspraak uit 2016 [3] heeft geoordeeld, dat de entreekosten voor een bewindvoerder opkomen op de dag waarop de bewindvoerder door de kantonrechter wordt benoemd en dat in het verlengde daarvan eenmalige extra kosten van bewindvoering geacht worden te zijn opgekomen op de datum dat de kantonrechter de daarvoor benodigde machtiging verleent. De rechtbank overweegt dat de CRvB in de uitspraak van 2017 de kosten voor de werkzaamheden van de bewindvoerder in verband met een verhuizing en een WSNP-traject als eenmalige extra kosten heeft aangemerkt. Tegenover eenmalige extra kosten staan reguliere kosten. Die laatste komen op in de periode waarop ze betrekking hebben. [4]
6.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor het beheer van het pgb geen entreekosten zijn. De rechtbank beoordeelt daarom of deze kosten reguliere of eenmalige extra kosten betreffen. Het enkele feit dat voor de kosten een machtiging is verleend, maakt in ieder geval niet dat daardoor al sprake is van eenmalige extra kosten. [5] De rechtbank overweegt dat het beheren van een pgb een periodieke werkzaamheid is. Deze werkzaamheden zijn daardoor niet gelijk te stellen met werkzaamheden in verband met een verhuizing of een WSNP-traject. Dergelijke werkzaamheden hebben namelijk een meer incidenteel karakter. De rechtbank acht verder van belang dat een bewindvoerder die ook een pgb beheert op grond van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren naast de jaarbeloning aanspraak heeft op een aanvullende beloning. Zodra een bewindvoerder met het pgb-beheer start, is dus duidelijk dat die bewindvoerder aanspraak heeft op een aanvullende beloning. Dat wordt niet anders door het feit dat een machtiging van de kantonrechter moet worden verkregen om die beloning werkelijk aan de onder bewind gestelde in rekening te mogen brengen. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de kosten voor het pgb-beheer daarom reguliere kosten die zijn opgekomen in het kalenderjaar waarop de kosten zien. Dat betekent dat de aanvraag wat betreft de jaren 2021 en 2022 niet tijdig is ingediend. Dit moest gelet op artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel namelijk voor 1 maart 2022 respectievelijk 2023 gebeuren.
6.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Evenredigheid van het besluit
7. Eiseres stelt dat als de aanvraag te laat is ingediend het bestreden besluit niet evenredig is, omdat dit niet evenwichtig, geschikt en noodzakelijk is. Het pgb is namelijk rechtmatig toegekend, is noodzakelijk en er ontstaat nu een schuld aan de bewindvoerder, terwijl eiseres niet over voldoende draagkracht beschikt. Zij heeft een zware beperking en verkeert in een kwetsbare positie. De noodzaak van de kosten blijkt volgens eiseres uit het feit dat de kantonrechter de machtigingsverzoeken heeft toegewezen.
7.1.
Het college stelt dat de bewindvoerder de gevolgen van het te laat indienen van de aanvraag niet op eiseres mag afwentelen. Het ontstaan van een schuld vormt in ieder geval geen bijzondere omstandigheid om aan het beleid voorbij te gaan. Bovendien is het niet aannemelijk dat de kosten noodzakelijk zijn, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zorg in natura redelijkerwijs geen goede optie is. Dat de aanvraag wat betreft de kosten voor 2023 wel is toegewezen, betekent ook niet dat de kosten noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag wat betreft 2023 is de noodzaak namelijk per ongeluk niet getoetst.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 44, eerste lid, van de Pw betreft een gebonden bevoegdheid in een wet in formele zin. Dat betekent dat dit artikel in beginsel niet aan het evenredigheidsbeginsel kan worden getoetst. Dat kan alleen anders zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet of niet volledig zijn meegenomen in de totstandkoming van dit artikel. [6] Zulke bijzondere omstandigheden kunnen erin zijn gelegen dat toepassing van artikel 44, eerste lid, van de Pw gevolgen heeft die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
7.2.1.
De gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres heeft voor haar het nadelige gevolg dat zij voor de kosten voor 2021 van € 263,68 en voor de kosten voor 2022 van € 664,29 geen bijzondere bijstand krijgt. Dat betekent dat deze kosten voor haar eigen rekening blijven. De CRvB heeft in de eerder genoemde uitspraak van 2023 geoordeeld dat een dergelijk financieel gevolg van artikel 44, eerste lid, van de Pw de wetgever bij het vaststellen van dit artikel niet kan zijn ontgaan. [7] Het moet daarom worden aangenomen dat de wetgever dit gevolg heeft bedoeld en voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een belangenafweging op grond van het evenredigheidsbeginsel.
7.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Bijzondere omstandigheden en afwijken van artikel 44 Pw en het beleid
8. Eiseres stelt verder dat als de aanvraag te laat is ingediend, het college had moeten beoordelen in hoeverre op grond van bijzondere omstandigheden toch bijzondere bijstand kon worden toegekend. Die bijzondere omstandigheden bestaan er volgens eiseres uit dat zij haar eigen belangen niet kan waarnemen, de kosten noodzakelijk zijn en zij geen draagkracht heeft. Volgens eiseres had het college ook moeten toetsen of van het beleid kon worden afgeweken.
8.1.
Het college stelt dat het zich voordoen van deze omstandigheden niet betekent dat daardoor het verbod op terugwerkende kracht niet geldt. Het college stelt verder dat de beleidsregel buitenwettelijk begunstigend beleid betreft en dat er geen redenen zijn om daarvan af te wijken.
8.2.
De rechtbank overweegt dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Het is vaste jurisprudentie dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen zich voordoen als het college eiseres heeft afgehouden van het doen van een aanvraag of als eiseres niet in staat was op een eerder moment een aanvraag in te dienen. De noodzaak van de kosten en de draagkracht van eiseres kunnen gelet op het voorgaande niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Eiseres heeft in dat kader daarom enkel gesteld dat zij haar eigen belangen niet kan waarnemen. Het is de taak van de bewindvoerder om de vermogensrechtelijke belangen van eiseres zo goed mogelijk te behartigen. Het tijdig indienen van een aanvraag voor bijzondere bijstand behoort tot die taak. De omstandigheid dat de bewindvoerder de aanvraag te laat heeft ingediend, moet daarom voor rekening van de bewindvoerder en daarmee ook voor rekening en risico van eiseres blijven. [8] Naar het oordeel van de rechtbank levert de omstandigheid dat eiseres haar eigen belangen niet kan waarnemen daarom geen bijzondere omstandigheid op.
8.2.1.
De rechtbank overweegt verder dat artikel 2, eerste lid, van de beleidsregel inderdaad als buitenwettelijk begunstigend beleid wordt beschouwd, omdat dit artikel afwijkt van artikel 44, eerste lid, van de Pw en voordelig voor de aanvrager is. Bij buitenwettelijk begunstigend beleid is de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet aan de orde. In geval van buitenwettelijke begunstigend beleid wordt de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven aanvaard en wordt alleen getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. [9] Dat laatste is tussen partijen niet in geschil.
8.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S. Vijn, rechter, in aanwezigheid van K. Timmermans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.