ECLI:NL:CRVB:2016:3026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor entreekosten bewindvoering
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor entreekosten van bewindvoering had vernietigd. De aanvraag was gedaan door de bewindvoerder van betrokkene, die onder beschermingsbewind stond. De rechtbank oordeelde dat de entreekosten waren opgekomen op het moment van de beschikking van de kantonrechter en niet op het moment van het indienen van het verzoekschrift. Hierdoor was de aanvraag tijdig ingediend, aangezien deze binnen de drie maanden na het opkomen van de kosten was gedaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college ten onrechte had volgehouden dat de aanvraag te laat was ingediend. De Raad benadrukte dat de kosten van de bewindvoerder pas opkomen bij de benoeming van de bewindvoerder en dat de aanvraag om bijzondere bijstand dus niet te laat was gedaan. De Raad stelde vast dat het college zijn beleid niet consistent had toegepast door de aanvraag af te wijzen, aangezien deze was ingediend binnen een week na de benoeming van de bewindvoerder.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep leidde tot de verplichting voor het college om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat tegen deze nieuwe beslissing slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.