ECLI:NL:RBLIM:2025:5349

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
ROE 22/1670
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een strafontslag van een politieambtenaar wegens winkeldiefstal en de toerekenbaarheid van de verweten gedragingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt de rechtmatigheid van het strafontslag van eiser, een politieambtenaar, beoordeeld. Eiser was sinds 2013 werkzaam bij de politie en werd op 31 augustus 2020 aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. Hij had bij de Albert Heijn goederen ter waarde van € 94,60 niet gescand en afgerekend. De rechtbank oordeelt dat de psychiater in zijn rapport heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om de verweten gedragingen na te laten, vanwege een forse psychische overspanning. De rechtbank concludeert dat het ontslag van eiser niet kan standhouden, omdat het verweten gedrag niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank vernietigt het ontslagbesluit van 19 maart 2021 en verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1670

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. C. Mohr),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigden: mr. W. Hoogerhuis-Wessels en mr. C.F.H. Ermans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de disciplinaire straf van ontslag, die eiser bij besluit van 19 maart 2021 is opgelegd, standhoudt.
1.1.
Met het besluit van 16 juni 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was sinds 2013 werkzaam bij de politie, laatstelijk als Generalist GGP bij het basisteam Heerlen, eenheid Limburg.
2.1.
Op 31 augustus 2020 is eiser aangehouden op verdenking van winkeldiefstal.
2.2.
Bij besluit van 2 september 2020 is eiser buiten functie gesteld en is hem de toegang en het verblijf tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen en politiesystemen ontzegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij brief van 3 september 2020 is eiser een disciplinair onderzoek aangezegd.
2.4.
Bij brief van 12 januari 2021 is aan eiser het voornemen tot strafontslag bekend gemaakt. Ook is eiser geschorst.
2.5.
Bij besluit op bezwaar van 10 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2020 (de buitenfunctiestelling) ongegrond verklaard.
2.6.
Bij brief van 12 februari 2021 heeft eiser zijn zienswijze tegen het voorgenomen strafontslag kenbaar gemaakt. Ook heeft hij bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit.
2.7.
Op 25 februari 2021 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
2.8.
Met het primaire besluit van 19 maart 2021, in persoon uitgereikt op 7 april 2021, heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag verleend wegens plichtverzuim. Kort samengevat heeft verweerder eiser verweten dat hij op 31 augustus 2020 goederen uit de Albert Heijn aan de Roda JC Ring 5 te Kerkrade heeft weggenomen zonder hiervoor te betalen. Verweerder heeft deze gedraging aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en zich op het standpunt gesteld dat dit plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft hiermee het in hem gestelde vertrouwen en het aanzien van het korps geschaad. Volgens verweerder is strafontslag niet onevenredig. Van een politiefunctionaris mag worden verwacht dat hij zich in elk geval onthoudt van het wegnemen van goederen uit een winkel zonder te betalen.
2.9.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 8 september 2021 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
2.10.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder verzocht een onderzoek te laten instellen naar de toerekenbaarheid van het verweten plichtsverzuim.
2.11.
Op 13 december 2021 heeft psychiater Hernandez-Dwarkasing, werkzaam bij QS gezondheidsmanagement, een medisch expertise rapport uitgebracht.
2.12.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder (onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie) het bezwaar tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat de verweten gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Aan de integriteit van een politieambtenaar mogen zware eisen worden gesteld. Het meenemen van goederen uit de Albert Heijn zonder hiervoor te betalen, is volstrekt onverenigbaar met het politieambt, waarbij juist het opsporen van misdrijven tot de kerntaken behoort. Met zijn handelen heeft eiser het in hem als politieambtenaar te stellen vertrouwen ernstig geschaad en heeft hij de voor die functie vereiste integriteit en betrouwbaarheid ondermijnd. Gelet op de uitkomsten van het psychiatrisch onderzoek, is verweerder van mening dat eiser ten tijde van de verweten gedragingen in staat was om de ontoelaatbaarheid hiervan in te zien. De conclusie dat eiser mogelijk niet alert genoeg was en onbewust dingen niet zou hebben gescand, maakt volgens verweerder niet dat daarmee gesteld kan worden dat eiser niet in staat was om overeenkomstig dit inzicht te handelen. Verweerder is van mening dat eiser in staat was de verweten gedraging na te laten. Anders dan de bezwaaradviescommissie (die vond dat sprake was van verminderde toerekenbaarheid) is verweerder van mening dat de gedragingen eiser volledig kunnen worden toegerekend. De straf van ontslag is volgens verweerder passend. De aard en ernst van dit plichtsverzuim zijn volgens verweerder niet alleen als ernstig te kwalificeren, maar impliceren een zodanige schending van het door verweerder in zijn ambtenaren te stellen vertrouwen dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Verweerder is en blijft van mening dat eiser hierdoor niet langer in zijn functie van politieambtenaar kan worden gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder aan eiser op goede gronden strafontslag heeft verleend gezien de ernst van het door hem gepleegde plichtsverzuim. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het ontslag geen standhoudt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het schorsingsbesluit
5. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden geen betrekking hebben op het schorsingsbesluit. Ter zitting is dit met partijen besproken en heeft eiser bevestigd dat het beroep alleen gaat over het strafontslag. Deze uitspraak heeft dan ook geen betrekking op het schorsingsbesluit.
Verweten gedragingen en plichtsverzuim
6. Verweerder baseert het strafontslag alleen op wat op 31 augustus 2020 is gebeurd. Tussen partijen staat vast dat eiser op 31 augustus 2020 boodschappen heeft gedaan bij de Albert Heijn. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van een zelfscanapparaat waarbij hij 51 producten ter waarde van € 94,60 niet heeft gescand en afgerekend.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet scannen en het niet afrekenen van alle boodschappen voor een politieagent plichtsverzuim oplevert. Eiser bestrijdt dat overigens ook niet.
Toerekenbaarheid
8. De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. [1] Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden aangerekend. [2]
8.1.
Eiser stelt dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Uit het rapport van ARQ van 16 november 2020 blijkt dat bij hem toen de diagnose PTSS is gesteld. Hierbij wordt geadviseerd een traumagerichte behandeling waarin tevens aandacht is voor de werkproblematiek en zijn coping stijl. In het rapport van Trauma Praktijk Adriaansens van 4 februari 2021 staat dat het vaker voorkomt dat mensen met PTSS een slechte concentratie hebben en dat het vaker voorkomt dat zij niet betalen in een winkel.
In het reclasseringsrapport van 23 juli 2021 staat: “
Het gebeurde lijkt te zijn voortgekomen uit psychische problemen die betrokkene had/heeft.” Het OM heeft naar aanleiding van dit rapport de strafzaak over de door eiser op 22 augustus 2020 gepleegde winkeldiefstal voorwaardelijk geseponeerd. In het rapport van psychiater Hernandez-Dwarkasing van 13 december 2021 is te lezen dat er bij eiser sprake was van een forse psychische overspanning in de periode van de diefstal van 31 augustus 2020. Eiser heeft de ontoelaatbaarheid ervan kunnen inzien. Hij was zich er echter op dat moment niet van bewust. Het is volgens de psychiater goed voorstelbaar en aannemelijk dat eiser onder deze omstandigheden niet alert genoeg was en onbewust dingen niet heeft gescand. Dat is ook het standpunt van de bezwaaradviescommissie. Hierdoor kan het strafontslag volgens eiser niet in stand blijven.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door psychiater Hernandez-Dwarkasing niet ontkennend is geantwoord op de vraag of eiser – nu hij in staat was de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen in te zien – ook in staat was de gedragingen na te laten. Er is slechts aangegeven dat eiser niet alert genoeg zou zijn geweest en onbewust goederen niet zou hebben gescand. Op basis hiervan is verweerder van mening dat eiser op 31 augustus 2020 in staat was de verweten gedragingen, het niet scannen en afrekenen van een groot deel van zijn boodschappen, na te laten. Deze gedragingen kunnen eiser dus volgens verweerder volledig worden toegerekend. Dit wordt volgens verweerder mede onderbouwd door het gegeven dat eiser zelf heeft verklaard dat hij er zeker van was dat hij alle producten had gescand en op ‘het plusje’ heeft geduwd. Dit wordt ook bevestigd door de twee kassabonnen die zich in het dossier bevinden. Volgens verweerder blijkt hieruit dat bijna alle producten wel zijn gescand, maar dat de aantallen niet juist zijn aangegeven. Eiser is dus wel degelijk zo alert geweest dat hij nagenoeg alle producten heeft gescand. Vervolgens heeft hij niet de juiste aantallen aangegeven. Dit wordt volgens verweerder ook ondersteund door de verklaring van de bedrijfsleider van de betreffende Albert Heijn. Uit deze verklaring volgt volgens verweerder dat eerder sprake lijkt te zijn van bewust gedrag. Eiser is zich ervan bewust geweest dat hij alles moest scannen, zodat hij zich er naar de mening van verweerder ook bewust van moet zijn geweest dat hij de juiste aantallen moest doorgeven. Indien hij inderdaad niet bewust zou hebben gehandeld, dan zou het voor de hand liggen dat hij bij sommige producten ook te veel zou hebben doorgegeven qua aantallen, maar daarvan is geen sprake. Er zijn telkens te weinig producten opgevoerd en dit kan hem volgens verweerder wel degelijk worden toegerekend.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van psychiater Hernandez-Dwarkasing kan worden opgemaakt dat eiser de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag op 31 augustus 2020 heeft kunnen inzien, maar niet dat hij overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Uit het rapport blijkt dat er bij eiser in de periode rondom 31 augustus 2020 sprake was van een situatie van forse psychische overspanning in combinatie met een Andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis (DSM-5 code: 309.89). Volgens de psychiater was eiser in staat de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen in te zien. De psychiater licht daarbij toe dat eiser zich echter op het moment zelf niet bewust was van het feit dat hij iets onrechtmatigs deed; pas nadat hij werd geconfronteerd met wat hij had gedaan, kwam dit besef en volgde een gevoel van ongeloof en schaamte. Op de vraag of eiser in staat was de verweten gedragingen na te laten, antwoordt de psychiater dat eiser niet bewust heeft nagelaten dingen te scannen. Eiser had forse psychische klachten, waarbij hij ook cognitief niet scherp was. Dit is inherent aan de psychische overspanning en de trauma gerelateerde klachten. Het is volgens de psychiater goed voorstelbaar en aannemelijk dat eiser onder deze omstandigheden niet alert genoeg was en onbewust dingen niet heeft gescand.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit dit antwoord van de psychiater blijkt dat het aannemelijk is dat eiser niet in staat was de verweten gedragingen (het niet scannen en afrekenen van een deel van de boodschappen) na te laten. De rechtbank is het niet met verweerder eens dat de psychiater ontkennend antwoordt op de vraag of eiser in staat was de gedragingen na te laten. Uit het antwoord kan naar het oordeel van de rechtbank niets anders worden afgeleid dan dat de psychiater het aannemelijk vindt dat eiser niet in staat was zijn gedrag (‘niet scannen en afrekenen’) na te laten. Dat de psychiater niet ondubbelzinnig met het woord ‘ja’ antwoordt op deze vraag, is onvoldoende voor een ander oordeel daarover. De rechtbank heeft verder geen redenen om af te wijken van wat de psychiater over de toerekenbaarheid rapporteert. De psychiater is bovendien juist gevraagd daarover te rapporteren. Verweerder wijkt hier echter van af op basis van de feiten en omstandigheden uit het dossier. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit ten onrechte heeft gedaan.
De psychiater wist immers ook van deze feiten en omstandigheden, maar komt (desalniettemin) tot de conclusie dat eiser niet bewust heeft nagelaten dingen te scannen en dat het aannemelijk is dat eiser onbewust heeft gehandeld. De rechtbank vindt die conclusie bovendien inzichtelijk en navolgbaar. Dat eiser zelf heeft verklaard alles te hebben gescand maar dat hij niet op ‘het plusje’ heeft geduwd en dat is gebleken dat hij ook bijna alle producten heeft gescand maar dat de aantallen niet altijd kloppen, vindt de rechtbank niet onverenigbaar met de conclusie van de psychiater dat eiser zich niet bewust was van het feit dat hij iets onrechtmatigs deed. De verklaring van de bedrijfsleider is bovendien slechts een vermoeden van deze bedrijfsleider. Dat vermoeden is onder meer gestoeld op het feit dat eiser steeds buiten bereik van de camera’s in de supermarkt zou zijn gaan staan. Of eiser dat wist (en dat dus bewust kan hebben gedaan) is echter niet gebleken. De rechtbank vindt dat daarom ook geen reden voor het oordeel om de conclusie van de psychiater over de toerekenbaarheid niet te volgen.
8.5.
Ontbreekt het vermogen naar het inzicht te handelen, dan kan het verweten gedrag eiser niet worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit in eisers geval zo is, gelet op wat hiervoor is overwogen. Dan geldt daarmee ook dat de verweten gedragingen bezwaarlijk nog als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. [3]
8.6.
Dit betekent dat verweerder de verweten gedragingen ten onrechte toerekenbaar heeft geacht. Verweerder was dan ook niet bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
Evenredigheid strafontslag
9. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de toerekenbaarheid, komt de rechtbank niet meer toe aan de beroepsgrond over de evenredigheid van het strafontslag.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onterecht strafontslag verleend wegens winkeldiefstal. Dit betekent dat het strafontslag niet in stand blijft. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De rechtbank zal verder zelf in de zaak voorzien en het ontslagbesluit van 19 maart 2021 herroepen.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De proceskosten in beroep worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de zitting, met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 1). De proceskosten in bezwaar worden begroot op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de hoorzitting, met een waarde van € 647,- en wegingsfactor 1). Dat is in totaal € 3.108,-.
11.1.
Daarnaast heeft eiser om vergoeding van de reiskosten naar de zitting gevraagd. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 25,28.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 juni 2022 gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- herroept het primaire besluit van 19 maart 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 16 juni 2022;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.133,28 (€ 3.108,- + € 25,28) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. M.M.L. Goofers, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155.
2.Uitspraak van de CRvB van 6 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3687.
3.Uitspraak van de CRvB van 17 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1441.