ECLI:NL:RBLIM:2025:11634

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
C/03/345834 KG ZA 25-371
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie vonnis en verbod executie dwangsommen in geschil tussen verhuurder en huurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen een verhuurder ([eiseres]) en een huurder ([gedaagde]) over de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de huurwoning. De huurder had eerder een bodemprocedure aangespannen tegen de verhuurder, waarin hij herstel van gebreken had gevorderd. De kantonrechter had geoordeeld dat de verhuurder de gebreken moest herstellen en had een dwangsom opgelegd voor het geval van niet-naleving. De verhuurder heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In het kort geding vordert de verhuurder schorsing van de executie van het vonnis van de kantonrechter, omdat zij van mening is dat zij aan de veroordelingen heeft voldaan en geen dwangsommen heeft verbeurd. De huurder betwist dit en stelt dat de herstelwerkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de huurder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuurder dwangsommen heeft verbeurd. De vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van de kantonrechter is toegewezen, en de huurder is verboden om over te gaan tot executie van de dwangsommen. Daarnaast is de huurder veroordeeld om medewerking te verlenen aan een asbestinventarisatie in de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/345834 / KG ZA 25-371
Vonnis in kort geding van 25 november 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.J. Ruiter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding [1] ,
- de producties 4 tot en met 10 van de zijde van [eiseres] [2] ,
- de incidentele conclusie tot inroepen onbevoegdheid tevens voorwaardelijke eis in reconventie met de producties 1 tot en met 9,
- de aanvullende producties 10 tot en met 14 van de zijde van [gedaagde] ,
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnotities van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting in het bevoegdheidsincident beslist en zich op grond van artikel 254 lid 1 jo. lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd verklaard van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Het gevolg daarvan is dat de voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn vorderingen in reconventie heeft ingesteld, is ingetreden. Die vorderingen zullen in het navolgende ook beoordeeld worden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt woonruimte van [eiseres] . Tussen partijen is een geschil ontstaan over de staat van de gehuurde woonruimte. In dat kader heeft [gedaagde] een bodemprocedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt jegens [eiseres] , waarbij hij onder meer herstel van gebreken aan de huurwoning heeft gevorderd. Op 29 januari 2025 is in de bodemprocedure eindvonnis gewezen (hierna: het vonnis van de kantonrechter). De kantonrechter heeft daarin – onder meer – het volgende geoordeeld:
“(…)
2. De (verdere) beoordeling
in conventie
[eiseres] moet de gebreken herstellen
2.1.
In het tussenvonnis van 7 februari 2024 is al geoordeeld dat er de volgende
gebreken zijn:
  • Plafond is niet afgewerkt,
  • Sommige radiatoren zijn onbruikbaar,
  • Vensterbank slaapkamer zit los,
  • Er ontbreken rookmelders.
Een verhuurder is op grond van artikel 7:206-1 BW verplicht op verlangen van de huurder
gebreken te herstellen. [eiseres] zal dan ook worden veroordeeld om deze gebreken te
herstellen.
2.2.
De deskundige [naam deskundige] heeft in zijn deskundigenrapport van 9 oktober 2024
(na verwerking van op- en aanmerkingen van partijen) daarnaast de volgende, door [gedaagde]
aangevoerde, gebreken vastgesteld:
  • Balkon (gevaarlijk: niet betreden),
  • Zolder (niet veilig en toegang is gevaarlijk),
  • Scheuren in stucwerk binnenzijde woning,
  • Onvoldoende ventilatie in badkamer,
  • Toilet in badkamer (lekt),
  • Stopverf afgebrokkeld (stopverf mogelijk asbesthoudend),
  • Barst in raam tuinzijde,
  • Risico op lekkages dak,
  • Verluchtingsgat gasketel (kitnaad slecht),
  • Glazuurlaag bad (aangetast: niet te gebruiken).
(…)

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [eiseres] om de onder randnummer 2.1 en 2.2. van dit vonnis genoemde
gebreken binnen drie maanden na heden te herstellen, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag of dagdeel met een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag of
gedeelte daarvan dat [eiseres] nadien in gebreke blijft,
3.2.
vermindert de overeengekomen huurprijs met 50%, met ingang van 17 september
2022 tot aan de dag van volledig herstel van de in randnummer 2.1. en 2.2. van dit vonnis
genoemde gebreken,
(…)”
2.2.
[eiseres] heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
2.3.
Naar aanleiding van de uitvoering van het vonnis van de kantonrechter is [eiseres] een kortgedingprocedure gestart jegens [gedaagde] . Op 10 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter in kort geding vonnis (hierna: het vonnis in kort geding van 10 juni 2025) gewezen en heeft hij – onder meer – geoordeeld:
“(…)
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] om, terstond na betekening van dit vonnis, de uitvoering van alle noodzakelijk resterende herstelwerkzaamheden, in het bijzonder het plaatsen van radiatorknoppen op de verwarmingen en het vervangen van de raampartij met de barst aan de tuinzijde, conform het eindvonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, locatie Maastricht) tussen partijen gewezen op 29 januari 2025, te dulden, zulks door derden, conform het deskundigenrapport en in dat kader ook te dulden dat [naam 1] de uitvoering van deze werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] , én veroordeelt [gedaagde] om alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen c.q. toestemming te verlenen, zodat deze resterende werkzaamheden ook daadwerkelijk in de woning van [gedaagde] kunnen worden uitgevoerd,
5.2
veroordeelt [gedaagde] , terstond na betekening van dit vonnis, om toe te staan dat [naam 1] bij afronding van alle herstelwerkzaamheden binnen 7 dagen een eindcontrole / inspectie uitvoert,
(…)”
2.4.
Op 17 juni 2025 heeft [gedaagde] het vonnis van de kantonrechter aan [eiseres] laten betekenen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de executie van het eindvonnis van de kantonrechter te Maastricht van 29 januari 2025, tussen partijen gewezen, zal schorsen en aldus [gedaagde] zal verbieden om over te gaan tot executie van het eindvonnis van de kantonrechter te Maastricht van 29 januari 2025, tussen partijen gewezen, voor wat betreft in dat vonnis bepaalde dwangsommen en de aangevangen executie te staken en gestaakt te houden en eventueel door [gedaagde] geïnde dwangsommen aan [eiseres] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van iedere inning van deze dwangsommen tot aan de dag der algehele voldoening op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag en voor iedere dag c.q. per keer en voor iedere keer dat [gedaagde] deze veroordelingen niet of niet in het geheel of tijdig voldoet;
[gedaagde] zal veroordelen om, terstond na betekening van dit vonnis, de geplande uitvoering van de verbeteringswerkzaamheden in de vorm van het vervangen van een zestal raampartijen in diens woning, zijnde het vervangen van enkelglas ramen door HR++beglazing met kunststof kozijnen, alsmede een asbestinventarisatie door een daartoe gecertificeerd bedrijf en mogelijke noodzakelijke vervolgactie te dulden, zulks door derden en in dat kader ook te dulden dat [naam 1] de uitvoering van deze werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] en alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en voor iedere dag c.q. per keer en voor iedere keer dat [gedaagde] aan deze veroordelingen of een gedeelte daarvan niet voldoet;
[gedaagde] zal veroordelen om toekomstige noodzakelijke werkzaamheden in de door hem gehuurde woning toe te staan en in dat kader alle noodzakelijke werkzaamheden te dulden, zulks door derden en in dat kader ook te dulden dat [naam 1] de uitvoering van die werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] en alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag en voor iedere dag c.q. keer en voor iedere keer dat [gedaagde] aan deze veroordelingen of een gedeelte daarvan niet voldoet;
[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen de huurachterstand tot en met de maand oktober 2025 ad € 2.981,68, althans een zodanige huurachterstand te betalen als de voorzieningenrechter in goede justitie vaststelt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van iedere reeds vervallen huurmaand tot aan de dag der algehele voldoening.
[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] met ingang van de maand november 2025 de volledige huursom te betalen ad € 745,42 per maand.
Een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – na eisvermindering ter zitting – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [3] :
[eiseres] zal veroordelen om een gecertificeerd SC-530 asbestsaneringsbedrijf in te
schakelen teneinde deze binnen een maand na betekening van dit vonnis, op [eiseres] kosten de asbestplaat en eventuele asbestvervuiling te laten verwijderen, een vrijgavemeting conform NEN 2990 te verrichten en een verklaring van veilige situatie laten opstellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hieraan door [eiseres] geheel of gedeeltelijk niet is voldaan;
Subsidiair, indien onvoldoende zou vast staan dat er sprake is van een asbesthoudende plaat en/of een verplichting tot verwijdering ervan:
[eiseres] zal veroordelen om een gecertificeerd SC-530 asbestsaneringsbedrijf in te
schakelen teneinde deze binnen een maand na betekening van dit vonnis, op [eiseres] kosten te onderzoeken of er sprake is van een asbesthoudende plaat en of er een wettelijke verplichting is om deze plaat en eventuele asbestvervuiling te laten verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hieraan door [eiseres] geheel of gedeeltelijk niet is voldaan;
vast zal stellen dat [eiseres] € 10.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd en [eiseres] zal veroordelen tot betaling ervan aan [gedaagde] , zulks tegen deugdelijk bewijs van kwijting;
[eiseres] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter zal daarom eerst per vordering moeten beoordelen of [eiseres] en [gedaagde] ten tijde van dit vonnis bij de door hen ingestelde voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
in conventie en in reconventie
Inzake het gevorderde executieverbod
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van deze vordering en is overigens ook niet weersproken door [gedaagde] .
4.3.
[eiseres] vordert onder meer schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter wat betreft de dwangsommen, omdat geen dwangsommen zouden zijn verbeurd, nu aan de hoofdveroordeling is voldaan. Het onderhavige geschil is daardoor deels aan te merken als een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. De vraag die daarbij centraal staat is of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd en of [gedaagde] onrechtmatig handelt dan wel misbruik maakt van zijn bevoegdheid de dwangsommen via executie te innen.
4.4.
Om voornoemde vraag te kunnen beoordelen, moet het vonnis van de kantonrechter tot uitgangspunt worden genomen. Daarbij geldt dat het dictum van dat vonnis moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. [4] Vervolgens moet hetgeen [eiseres] ter uitvoering van het vonnis heeft verricht worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, waarbij het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen. [5] Op grond van het vonnis van de kantonrechter was [eiseres] gehouden om de in dat vonnis in rov. 2.1. en 2.2. genoemde gebreken aan de huurwoning te herstellen. De stelplicht en bewijslast in de executiefase rusten op de executant, in dit geval dus [gedaagde] . Dit betekent concreet dat [gedaagde] aannemelijk dient te maken dat door [eiseres] dwangsommen zijn verbeurd.
4.5.
[gedaagde] stelt dat de door [eiseres] uitgevoerde herstelwerkzaamheden niet
deugdelijkzijn uitgevoerd en ook niet
tijdig. Daarom heeft [eiseres] dwangsommen verbeurd volgens [gedaagde] . Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [gedaagde] naar het rapport van Woonkeur dat hij heeft laten opstellen na afronding van de herstelwerkzaamheden. [6] Uit het rapport blijkt volgens [gedaagde] dat de gebreken niet of onvoldoende zijn hersteld.
4.6.
[eiseres] heeft daarentegen aangevoerd dat zij heeft voldaan aan het vonnis van de kantonrechter, nu zij alle herstelwerkzaamheden conform het rapport van 9 oktober 2024 van de deskundige [naam deskundige] (hierna: [naam deskundige] ) heeft uitgevoerd, zoals blijkt uit het door haar dochter [naam 1] opgestelde rapport van 14 september 2025 inzake de eindinspectie. Het rapport van Woonkeur bevat bovendien aanbevelingen die niet conform het deskundigenrapport van [naam deskundige] zijn. [7] Zij betoogt verder dat zij de herstelwerkzaamheden op 23 juni 2025 tijdig heeft afgerond gelet op de betekeningsdatum van het vonnis van de kantonrechter op 17 juni 2025 aan haar en hetgeen is geoordeeld in het kortgedingvonnis van 10 juni 2025.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de herstelwerkzaamheden niet, althans niet deugdelijk zouden zijn uitgevoerd. De betwisting door [eiseres] van dat standpunt van [gedaagde] is – anders dan [gedaagde] heeft betoogd – niet slechts een blote betwisting. [eiseres] heeft haar standpunt – inhoudende dat de herstelwerkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd – immers onderbouwd met een uitgebreid rapport met fotomateriaal. Het rapport is weliswaar door [naam 1] opgesteld en niet door een deskundige, maar dat neemt niet weg dat in dat rapport wel concreet en onderbouwd wordt ingegaan op alle uitgevoerde herstelwerkzaamheden.
4.8.
De voorzieningenrechter geeft een voorbeeld:
In het rapport van Woonkeur is over de herstelwerkzaamheden aan het dak het volgende opgenomen: [8]
“(…)
- Gebrek 10 - Dak (risico op lekkages)
Omschrijving:
In het DR werd gewezen op risico's op lekkage. De wederpartij liet dit slechts visueel beoordelen door een klusjesman.
Herstel volgens DR:
Het bestaande pannendak aan de voor- en achterzijde controleren en alle gebroken pannen of losliggende pannen vervangen c.q. herleggen.
Het controleren en eventueel herstellen van de loodindekking schoorsteen pannendak. (32.c)
(…)
Oordeel:
Het herstel aan het dak is niet conform het deskundigenrapport van 9 oktober 2024 uitgevoerd en is volledig achterwege gebleven.
De visuele inspectie toont verschoven en beschadigde dakpannen te zien vanaf zowel de binnen- als buitenzijde van het dak. Aan de voorzijde zijn meerdere pannen onjuist gepositioneerd, vanaf de binnenzijde gezien is er sprake van kapotte en verplaatste dakpannen. Deze situatie wijst op een verhoogd risico op lekkage en verdere schade.
Er zijn geen herstelmaatregelen getroffen, en er is geen sprake geweest van een deskundige beoordeling of uitvoering. De enige vermelde inspectie is uitgevoerd door een klusjesman, wat in strijd is met de herstelvoorschriften en het vereiste vaktechnisch oordeel zoals voorgeschreven in het deskundigenrapport.
(…)”
In het rapport van [naam 1] wordt over de gebreken aan het dak het volgende vermeld: [9]
“(…)
Risico op lekkages dak,
Het bestaande pannendak aan de voor en achterzijde controleren en gebroken pannen of
losliggende pannen vervangen cq herleggen, controleren evt. herstellen van loodindekking
schoorsteen met pannendak.
Uitvoering/opmerkingen:
Een erkende dakdekker gespecialiseerd in het uitvoeren van dakwerken van [naam 2]
heeft het dak volledig geïnspecteerd en geconstateerd dat er bij nazicht van het
pannendak van de woning geen pannen stuk waren of scheef lagen. Ook het lood dat was
ingewerkt in de schoorsteenwand blijkt nog volledig intact te zijn. Zie factuur bijlage.
(…)”
In de bijlagen bij het rapport is op pagina 46 een verklaring van [naam 2] opgenomen waaruit het volgende blijkt:
“(…)
Bij deze verklaar ik, ondergetekende, [naam 2] dat er bij nazicht van het pannendak van de woning geen pannen stuk waren of scheef lagen,
Ook het lood dat was ingewerkt in de schoorsteenwand blijkt nog volledig intact te zijn.
Hierdoor kan ik concluderen dat het dak ín goede staat is.
(…)”
Daarmee heeft [eiseres] het standpunt van [gedaagde] op dit punt gemotiveerd betwist.
4.9.
De voorzieningenrechter geeft een ander voorbeeld:
In het vonnis van de kantonrechter wordt vermeld:
“Glazuurlaag bad (aangetast: niet te gebruiken)”
In het rapport van Woonkeur is over de herstelwerkzaamheden aan het bad onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
- Gebrek 12 – glazuurlaag bad
Omschrijving:
Het oude bad had een aangetaste glazuurlaag. Nieuw bad geplaatst, maar met onveilige helling en te laag bevestigde douchestang.
Herstel volgens DR:
Het bestaande ligbad compleet met onderbouw verwijderen en in zijn geheel vervangen door een nieuw stalen ligbad met onderbouw. De onderbouw wordt gemaakt van gasbetonstenen of gipsplaten en wordt afgewerkt met keramische wandtegels
Feitelijk herstel:
Er is een nieuw bad geplaatst, inclusief een betegelde ombouw en een nieuwe douchestang.
De bodem van het geplaatste bad heeft een sterk aflopende vorm, waardoor het staan tijdens het douchen onveilig is en het risico op uitglijden aanzienlijk wordt vergroot. De douchestang is bovendien op een te lage hoogte aangebracht, waardoor deze niet bruikbaar is voor staand douchen.
Op basis van de uitvoering en het ontwerp lijkt het geplaatste bad uitsluitend bedoeld om in te liggen, niet om in te staan. Daarmee is geen invulling gegeven aan de eerder gesignaleerde gebruiksproblemen zoals beschreven in het deskundigenrapport.
Oordeel:
Het herstel is niet conform het deskundigenrapport van 9 oktober 2024 uitgevoerd en is technisch ondeugdelijk. De vervanging van het bad heeft niet geleid tot een veilige en functionele situatie. De gekozen badkuip is ongeschikt voor staand gebruik vanwege de sterk aflopende bodem. Hierdoor ontstaat een verhoogd valrisico. De te laag geplaatste douchestang maakt normaal gebruik onmogelijk. Er is sprake van een verkeerde productkeuze en een foutieve installatie. De gebruiksfunctie van het bad is niet hersteld zoals vereist.”
In het rapport van [naam 1] wordt over de herstelwerkzaamheden aan het bad onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Uitvoering:
Bovenstaande is volledig uitgevoerd zie foto rapportage en factuur. Er was altijd een ligbad
er was nooit sprake van een douche. Daarbij heeft [gedaagde] op audio opname bevestigd
tevreden te zijn met de uitvoering van de werkzaamheden aan de aannemers.”
De voorzieningenrechter kan enkel vaststellen dat het bad in de woning vernieuwd is. In zoverre lijkt voldaan te zijn aan het vonnis van de kantonrechter, nu de glazuurlaag van het oude bad aangetast was en in ieder geval op dat punt herstel heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter kan op basis van de stukken in dit dossier echter niet vaststellen of de nieuwe badkuip al dan niet geschikt is voor staand gebruik en of een dergelijk gebruik voorheen al dan niet mogelijk was. [eiseres] heeft immers ter zitting aangegeven dat er in het verleden altijd een handdouche was. Ook hier heeft [eiseres] aldus het standpunt van [gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.10.
Binnen het bestek van dit kort geding is de juistheid van de onderbouwde stelling van [gedaagde] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , niet vast te stellen. Er zal derhalve nadere bewijslevering nodig zijn, waarvoor in deze kort gedingprocedure geen plaats is.
4.11.
Parallel aan deze discussie voeren partijen een discussie over de vraag of de herstelwerkzaamheden tijdig zijn uitgevoerd. Niet in geschil is dat het vonnis van de kantonrechter op 17 juni 2025 aan [eiseres] is betekend. Volgens [gedaagde] zijn de herstelwerkzaamheden zeven dagen te laat afgerond (vgl. randnummer 5 van de pleitnotities van [gedaagde] ), terwijl [eiseres] betoogt dat de werkzaamheden binnen een week na het vonnis in kort geding van 10 juni 2025 zijn uitgevoerd (vgl. pagina 6 van de pleitnota van [eiseres] ).
4.12.
Ook voor de beslechting van deze discussie geldt dat het aan [gedaagde] is om aannemelijk te maken dat dwangsommen zouden zijn verbeurd vanwege een niet tijdige uitvoering van de herstelwerkzaamheden door [eiseres] . De voorzieningenrechter heeft in het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten gevonden om in dit kort geding het standpunt van [gedaagde] te kunnen volgen. Weliswaar heeft [gedaagde] als productie 4 een WhatsApp-bericht van [naam 1] in het geding gebracht, waaruit volgt dat de werkzaamheden op 23 juni 2025 waren afgerond, maar daaruit kan niet, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, worden afgeleid dat de herstelwerkzaamheden niet al binnen een week na het vonnis in kort geding van 10 juni 2025 waren uitgevoerd, zoals [eiseres] thans stelt. Ook hiervoor zal nadere bewijslevering nodig zijn, waarvoor dit kort geding zich niet leent.
4.13.
Nu in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van de kantonrechter moet voorshands worden vastgesteld dat [eiseres] vooralsnog geen dwangsommen heeft verbeurd. De vordering tot schorsing van de executie van dit vonnis zal daarom worden toegewezen, voor zover deze ziet op het incasseren van de reeds aangezegde dwangsommen, op de hierna in de beslissing te bepalen wijze. Nu het de voorzieningenrechter niet is gebleken dat [gedaagde] reeds dwangsommen heeft geïnd, zal het daarmee corresponderende deel van de vordering van [eiseres] tot terugbetaling worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal aan het aan [gedaagde] op te leggen verbod om het vonnis van de kantonrechter te executeren een dwangsom verbinden van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
Inzake de verbeteringswerkzaamheden
4.14.
[eiseres] vordert in het kader van verbeteringswerkzaamheden aan de huurwoning de medewerking van [gedaagde] bij het vervangen van ramen en kozijnen en bij een asbestinventarisatie. Het spoedeisend belang bij de vervanging van ramen en kozijnen is onvoldoende onderbouwd en tevens betwist door [gedaagde] . Wegens het gebrek aan spoedeisendheid zal dit deel van de vordering onder 2. worden afgewezen.
4.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang inzake de absbestinventarisatie wel gegeven, gelet op de in potentie gevaarlijke situatie die de aanwezigheid van asbest kan opleveren. Daar komt bij dat [gedaagde] het spoedeisend belang van dit punt impliciet erkent, nu hij zelf in reconventie onder ii. een (in zekere zin gelijkaardige) vordering (subsidiair) heeft ingesteld. Dit deel van de vordering van [eiseres] is om die reden voldoende spoedeisend en zal hierna worden beoordeeld. Nu de spoedeisendheid in conventie is vastgesteld, is het spoedeisend belang in reconventie onder ii. daarmee ook aanwezig. Vanuit proceseconomische overwegingen zal de voorzieningenrechter de vordering in conventie onder 2. inzake de asbestinventarisatie en de vordering in reconventie onder ii. gezamenlijk beoordelen.
4.16.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] duldt dat een asbestinventarisatie wordt uitgevoerd onder coördinatie van [naam 1] . Volgens [eiseres] dient [gedaagde] de betrokkenheid van [naam 1] te dulden aangezien hij daartoe reeds bij het vonnis in kort geding van 10 juni 2025 is veroordeeld en hij dit niet opnieuw kan weigeren.
[gedaagde] vordert op dit punt primair dat [eiseres] de in de woning aanwezige asbestplaat door een daartoe gecertificeerde onderneming op haar kosten laat verwijderen en subsidiair dat een deugdelijk onderzoek wordt verricht naar de aanwezigheid van asbest en de noodzaak tot verwijdering ervan op kosten van [eiseres] .
4.17.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of “de asbestplaat en eventuele asbestvervuiling”, zoals door [gedaagde] primair onder ii. gevorderd, thans verwijderd dienen te worden. Op dit moment staat echter onvoldoende dat het een asbesthoudende plaat betreft. [gedaagde] stelt dat wel, maar onderbouwt dat verder niet, terwijl zulks door [eiseres] bij dagvaarding is betwist. Bovendien is ook onvoldoende duidelijk geworden wat [gedaagde] bedoelt met “eventuele asbestvervuiling”. Reeds hierom moet de primaire vordering onder ii. van [gedaagde] worden afgewezen.
4.18.
Het komt de voorzieningenrechter voor dat de eerste stap moet zijn dat een gecertificeerd bedrijf op korte termijn een asbestinventarisatie maakt (zoals beide partijen inmiddels wensen) en nadien door [eiseres] mogelijk noodzakelijke vervolgacties worden genomen. Partijen staan echter lijnrecht tegenover elkaar inzake de coördinatie door [naam 1] . Duidelijk is dat de relatie tussen partijen zeer getroebleerd is. Dit kan er echter niet aan in de weg staan dat werkzaamheden niet worden uitgevoerd, te meer die werkzaamheden voor de gezondheid van [gedaagde] van belang kunnen zijn. Doorgaans is coördinatie door de verhuurder nodig bij dit soort werkzaamheden. Ter zitting heeft [naam 1] toegelicht dat [eiseres] momenteel niet zelf in staat is om dit te doen en dat zij daarom alle zaken betreffende de verhuur heeft overgenomen. [gedaagde] dient dan ook te dulden dat [naam 1] de werkzaamheden zal coördineren, zoals overigens ook al in het vonnis in kort geding van 10 juni 2025 is geoordeeld. De vordering van [eiseres] (“[het uitvoeren van] een asbestinventarisatie door een daartoe gecertificeerd bedrijf en mogelijk noodzakelijke vervolgactie te dulden”) is in vergelijking met de vordering van [gedaagde] (“te onderzoeken of er sprake is van een asbesthoudende plaat en of er een wettelijke verplichting is om deze plaat en eventuele asbestvervuiling te laten verwijderen plaat”) ruimer omschreven en zal om die reden worden toegewezen. Dat is immers ook in het belang van [gedaagde] . De vordering van [gedaagde] subsidiair onder ii. wordt derhalve afgewezen.
4.19.
De voorzieningenrechter zal geen dwangsom aan die veroordeling koppelen, nu voldoende duidelijk is dat beide partijen wensen dat een asbestinventarisatie wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter verwacht dat [eiseres] daartoe op korte termijn, getuige ook haar woordkeuze in de vordering (“terstond”) een gecertificeerd bedrijf inschakelt en dat [gedaagde] vrijwillig zal meewerken aan de uitvoering van de asbestinventarisatie en eventueel nadien uit te voeren werkzaamheden.
4.20.
Gelet op het voorgaande zal de vordering in conventie onder 2. worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.
Inzake de toekomstige noodzakelijke werkzaamheden
4.21.
[eiseres] heeft voorts gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het toestaan en dulden van alle toekomstige noodzakelijke werkzaamheden in de door hem gehuurde woning. Deze vordering van [eiseres] onder 3. zal worden afgewezen, nu zij niets heeft gesteld waaruit zou kunnen blijken dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering.
Inzake de huurpenningen
4.22.
[eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] zijn huurachterstand ten bedrage van
€ 2.981,68 betaalt en dat hij met ingang van de maand november 2025 huurpenningen in hoogte van € 745,42 per maand zal gaan betalen.
4.23.
Vooropgesteld wordt dat de gevraagde voorzieningen beiden strekken tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een dergelijke voorziening in kort geding, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiseres] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.24.
[eiseres] heeft het spoedeisend belang onderbouwd door te verwijzen naar haar penibele financiële situatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan die financiële situatie juist met zich brengen dat ook sprake is van een restitutierisico. De kans is reëel dat indien de vordering van [eiseres] in dit kort geding wordt toegewezen en de bodemrechter vervolgens anders oordeelt, zij vervolgens niet in staat zal zijn om aan [gedaagde] terug te betalen wat zij aan hem heeft betaald op grond van de beslissing in dit kort geding. Dat betekent dat er alle reden is om de geldvordering van [eiseres] kritisch te beoordelen. Die vordering is alleen toewijsbaar wanneer aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering ook zal toewijzen. Dat is, gelet op de stellingen over en weer, echter maar de vraag. [gedaagde] stelt zich immers op het standpunt dat hij verschuldigde huurpenningen mocht verrekenen met verbeurde dwangsommen, terwijl [eiseres] aanvoert dat de herstelwerkzaamheden deugdelijk en tijdig zijn uitgevoerd en dus geen dwangsommen zijn verbeurd. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, kan binnen het bestek van dit kort geding de juistheid van die stellingen niet worden vastgesteld. Om die reden kan de voorzieningenrechter de vorderingen onder 4. en 5. niet toewijzen en moeten ze worden afgewezen.
De vermeende asbestplaat
4.25.
Deze vordering is reeds aan de orde gekomen in het kader van de beoordeling van de vordering in conventie onder 2. Nu de vordering in conventie onder 2. is toegewezen, zal de vordering in reconventie onder ii. worden afgewezen.
Dwangsommen
4.26.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter vaststelt dat [eiseres] een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd en tevens dat zij dit bedrag aan hem moet betalen. Hiervoor is de voorzieningenrechter reeds tot het oordeel gekomen dat binnen het bestek van dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd. Dat betekent dat de vorderingen van [gedaagde] op dit punt alleen al om die reden zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
Partijen zijn over en weer op belangrijke punten in het gelijk en ongelijk gesteld. In die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen proceskosten zal dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst de executie van het vonnis van de kantonrechter van 29 januari 2025, tussen partijen gewezen, en verbiedt [gedaagde] om over te gaan tot executie van dit vonnis, voor wat betreft de in dat vonnis bepaalde dwangsommen, en de aangevangen executie te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van
€ 10.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om, terstond na betekening van dit vonnis, een asbestinventarisatie door een daartoe gecertificeerd bedrijf en mogelijke noodzakelijke vervolgactie te dulden, zulks door derden en in dat kader ook te dulden dat [naam 1] de uitvoering van deze werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] en alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
DS

Voetnoten

1.Ingediend door [eiseres] als productie 3.
2.Ter zitting heeft mr. Kreutzkamp desgevraagd verklaard dat productie 4 tot en met 10 de inhoudelijke producties betreffen. De ingediende productie 1 betreft het aanvraagformulier voor deze kortgedingprocedure en productie 2 is de conceptdagvaarding. Om verwarring te voorkomen zal de voorzieningenrechter de door [eiseres] gebruikte nummering hanteren.
3.De voorzieningenrechter zal de wijze van nummering van de vorderingen hanteren zoals deze door [gedaagde] is gebruikt in zijn conclusie.
4.HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553 en HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369
5.o.a. HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400 en HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085
6.Productie 5 van de zijde van [gedaagde] .
7.Productie 7 van de zijde van [eiseres] .
8.Pagina 13 van productie 5 van [gedaagde] .
9.Pagina 7 van productie 7 van [eiseres] .