Uitspraak
gevestigd te Beesd, gemeente Geldermalsen,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft productenaansprakelijkheid in het kader van letselschade die een vrachtwagenchauffeur heeft opgelopen door een ongeval waarbij de kantelbare cabine van de vrachtwagen naar voren klapte. De rechtbank Zutphen had eerder geoordeeld dat er sprake was van een gebrek in het vergrendelmechanisme van de cabine, waardoor Volvo aansprakelijk werd gesteld voor de schade die de chauffeur had geleden. Het hof bevestigde dit oordeel, waarop Volvo in cassatie ging.
De Hoge Raad heeft de klachten van Volvo in cassatie verworpen. De klachten betroffen onder andere de onbegrijpelijkheid van het dictum van het hof en de formulering van de aansprakelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verklaring voor recht van de rechtbank correct had uitgelegd en dat de bekrachtiging van het vonnis door het hof niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad benadrukte dat het dictum van een uitspraak moet worden uitgelegd in het licht van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid.
De Hoge Raad heeft Volvo ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.593,34. Dit arrest is gewezen door vice-president E.J. Numann en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.