ECLI:NL:RBLIM:2024:951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
10195461 \ CV EXPL 22-4878
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verbintenissenrecht en onrechtmatige daad met betrekking tot bedreiging en lening

In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, heeft eiser, procederend in persoon, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens procederend in persoon. De procedure volgde op een tussenvonnis van 23 augustus 2023, waarin de kantonrechter eerdere beslissingen had genomen die als eindbeslissingen golden. Eiser heeft in zijn conclusie van dupliek in reconventie stellingen ingenomen die betrekking hebben op de vorderingen in conventie, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op eerdere beslissingen. Het verzet van gedaagde is gegrond verklaard, en de eerdere veroordelingen van gedaagde zijn vernietigd. De kantonrechter heeft de primaire en subsidiaire vordering van eiser afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld, waaronder betaling van € 400,00 ten titel van lening en € 488,00 ten titel van overeenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van gedaagde tot betaling van € 400,00 toegewezen, maar de vordering tot betaling van € 488,00 is afgewezen omdat eiser niet had gereageerd op de vermeerdering van eis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld jegens gedaagde door hem te bedreigen, en heeft de vordering van gedaagde tot verklaring voor recht toegewezen, maar de vordering tot schadevergoeding is afgewezen omdat gedaagde niet voldoende schade had aangetoond.

De kantonrechter heeft in de beslissing de vorderingen van eiser afgewezen en gedaagde in het gelijk gesteld, met veroordeling van eiser in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10195461 \ CV EXPL 22-4878
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: [eiser] ,
sinds 19 september 2023 procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
eisende partij in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023 (hierna: het tussenvonnis) met de daarin genoemde stukken;
- de brief van [eiser] die wordt aangemerkt als conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
[eiser] heeft in zijn conclusie van dupliek in reconventie stellingen ingenomen die zien op de vorderingen in conventie. Voor zover [eiser] hiermee de kantonrechter verzoekt om terug te komen van de in rechtsoverweging 3.16. van het tussenvonnis genomen beslissingen overweegt de kantonrechter als volgt.
2.2.
In rechtsoverweging 3.16. van het tussenvonnis heeft de kantonrechter een aantal beslissingen genomen die alle uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gegeven en daarom hebben te gelden als eindbeslissingen. Van een dergelijke beslissing kan in dezelfde instantie niet meer worden teruggekomen, behalve indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (zie Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, rov. 3.3.3 en laatstelijk herhaald in Hoge Raad 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1873, rov. 3.3). [eiser] heeft niet gesteld en het is de kantonrechter ook niet gebleken dat een van deze situaties zich in dit geval voordoet. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding terug te komen van zijn eerdere in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing zoals in rechtsoverweging 3.16. van het tussenvonnis opgenomen.
2.3.
Zoals reeds in rechtsoverweging 3.16. van het tussenvonnis is overwogen, is het verzet van [gedaagde] gegrond en zullen de in het verstekvonnis uitgesproken veroordelingen van [gedaagde] worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eiser] worden afgewezen en zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op nihil.
in reconventie
Betaling € 400,00 ten titel van lening
2.4.
Zoals reeds in rechtsoverweging 3.18. van het tussenvonnis is overwogen, zal vordering 2 van [gedaagde] worden toegewezen voor zover deze ziet op de lening van € 400,00.
Betaling € 488,00 ten titel van overeenkomst
2.5.
Bij tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vermeerdering van eis die door [gedaagde] bij conclusie van repliek in verzet is ingediend. [eiser] heeft weliswaar van die gelegenheid gebruik gemaakt, maar door enkel stellingen in te nemen die zien op de vorderingen in conventie heeft hij niet gereageerd op de vermeerdering van eis. Dit betekent dat op grond van artikel 149 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in rechte is komen vast te staan dat [eiser] € 444,00 verschuldigd is aan [gedaagde] nu [eiser] dat niet heeft betwist. Vordering 2 van [eiser] zal eveneens tot dat bedrag worden toegewezen.
2.6.
Voor toewijzing van het meerdere ad € 44,00 ziet de kantonrechter geen aanleiding. Het ligt namelijk op de weg van [gedaagde] om (voldoende onderbouwd) feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan zijn vordering kan worden toegewezen en dat heeft [gedaagde] niet gedaan nu hij alleen naar een e-mail van [eiser] verwijst waarin [eiser] erkent nog € 444,00 aan [gedaagde] verschuldigd te zijn (productie 6 van [eiser] ).
Verklaring voor recht en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen
2.7.
Bij tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door [gedaagde] bij conclusie van repliek in verzet uitgebreide grondslag van de eis en de door hem ingenomen stellingen die zien op de vorderingen in reconventie. [eiser] heeft weliswaar van die gelegenheid gebruik gemaakt, maar door enkel stellingen in te nemen die zien op de vorderingen in conventie heeft hij niet gereageerd op de uitbreiding van de grondslag en de door [gedaagde] ingenomen stellingen. Dit betekent dat op grond van artikel 149 lid 1 Rv in rechte is komen vast te staan dat [eiser] [gedaagde] heeft bedrogen, nu [gedaagde] – naar de kantonrechter begrijpt – € 400,00 aan [eiser] heeft geleend voor een scooter maar [eiser] niet kan aantonen dat hij een scooter heeft gekocht. Ongeacht of dit is te kwalificeren als een onrechtmatige daad, kan dit niet leiden tot toewijzing van de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht nu [gedaagde] heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat [eiser] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem te bedreigen. Ook kan dit niet leiden tot toewijzing van de door [gedaagde] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure en voorschot op de schadevergoeding omdat [gedaagde] niet stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het bedrog.
2.8.
De andere stelling die [gedaagde] aan het door hem gevorderde ten grondslag legt, is dat [eiser] [gedaagde] en zijn gezin ernstig heeft bedreigd. [gedaagde] onderbouwt zijn stelling met e-mails van of namens [eiser] (zie productie 2 van [gedaagde] ) en met de e-mail die hij op 13 juni 2022 aan de gemachtigde van [eiser] heeft gestuurd nadat [eiser] hem telefonisch had bedreigd (zie productie 3 van [gedaagde] ).
2.9.
De kantonrechter overweegt dat vast is komen te staan dat [eiser] op 30 september 2021 een e-mail aan [gedaagde] heeft gestuurd waarin onder meer staat: “Dus, laatste waarschuwing: als ik morgen mijn 2000 euro niet heb, maak ik jou en je familie kapot!”, nu [eiser] niet heeft betwist dat hij die e-mail met die inhoud aan [gedaagde] heeft gestuurd. Ook is komen vast te staan dat namens [eiser] op 30 september 2021 een e-mail aan [gedaagde] is gestuurd waarin staat “ [naam] heeft mij gezegd dat jij zijn eigendommen t.w.v. 2000 euro klaar hebt gezet op de [adres] in [woonplaats 2] , dus die kom ik ophalen. Als ik voor niks moet komen heb je toch pech!” en op 27 september 2021 een e-mail van dezelfde afzender waarin onder meer staat “Dus, je maakt maar mooi vandaag die 1600 euro naar [naam] over, anders kom ik wel eens even bij jou langs!”, nu [eiser] ook dat niet heeft betwist. Ook is de kantonrechter uit productie 2 bij de verzetdagvaarding gebleken dat [gedaagde] naar aanleiding van de e-mail van 30 september 2021 op diezelfde dag een melding heeft gedaan bij de politie. Deze feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] zich in beginsel onrechtmatig heeft gedragen jegens [gedaagde] .
2.10.
De kantonrechter begrijpt het verdere verweer van [eiser] aldus dat hij een beroep doet op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Als vast komt te staan dat voor het handelen van [eiser] een rechtvaardigingsgrond bestaat, dan is van onrechtmatig handelen geen sprake (artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat partijen altijd zo hebben gecommuniceerd en dat hij precies weet hoe hij [eiser] uit de tent moet lokken en [eiser] heeft zijn stellingen niet nader onderbouwd, hetgeen op zijn weg had gelegen om te doen nu hij degene is die zich op het rechtsgevolg daarvan beroept. Dat de uitlatingen van [eiser] moeten worden bezien in het licht van de omstandigheid dat [gedaagde] twee jaar lang producten in bezit heeft waarvoor tot op heden niet is betaald, levert ook geen rechtvaardigingsgrond op nu de slotsom in conventie is dat op [gedaagde] geen betalingsverplichting rust met betrekking tot die producten.
2.12.
Slotsom van het voorgaande is dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld en dat de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, met dien verstande dat de daaraan verbonden verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad zal worden afgewezen nu verklaringen voor recht niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat zij niet ten uitvoer gelegd kunnen worden (Hoge Raad 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5360).
2.13.
Dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld betekent op zichzelf niet dat [eiser] de door [gedaagde] geleden schade ten gevolge van de bedreigingen moet vergoeden. Daarvoor is namelijk op grond van artikel 6:162 lid 1 BW ook vereist dat schade is geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen en die schade. Het is aan de partij die zich op een rechtgevolg beroept om dat (voldoende onderbouwd) te stellen en dat heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] stelt namelijk dat ‘deze zaak’ hem zeer heeft belast en dat ‘de zaak’ hem omzet kost omdat hij er tijdens werktijd mee wordt belast en bezig moet zijn en ook in zijn vrije tijd, maar uit die stelling blijkt alleen dat hij schade zou hebben geleden ten gevolge van het onderhavige geschil en niet ten gevolge van de bedreigingen van [eiser] . Dit betekent dat [eiser] niet op grond van artikel 6:162 lid 1 BW verplicht is om de schade te vergoeden die [gedaagde] lijdt ten gevolge van de bedreigingen. Hieruit volgt dat de door [gedaagde] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure en betaling door [eiser] van een voorschot op de schadevergoeding zullen worden afgewezen.
Afwijzing vorderingen [eiser]
2.14.
[gedaagde] vordert in reconventie dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] zal afwijzen. Deze vordering moet worden beschouwd als een verweer in conventie en is daar reeds beoordeeld.
Buitengerechtelijke kosten
2.15.
De door [gedaagde] gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen nu hij niet heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht dan wel dat aan [eiser] een aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW is verstuurd.
Proces- en nakosten
2.16.
[eiser] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil nu [gedaagde] in persoon procedeert en geen gemachtigde heeft gesteld.
2.17.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
vernietigt het door de kantonrechter op 12 oktober 2022 onder zaaknummer / rolnummer 10114816 \ CV EXPL 22-4190 gewezen verstekvonnis voor zover daarin onder 3.1. en 3.3. vorderingen tegen [gedaagde] zijn toegewezen, en opnieuw rechtdoende: wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
vernietigt het door de kantonrechter op 12 oktober 2022 onder zaaknummer / rolnummer 10114816 \ CV EXPL 22-4190 gewezen verstekvonnis voor wat betreft de veroordeling in de kosten, en opnieuw rechtdoende: veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op nihil,
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] € 400,00 te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
3.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] € 444,00 te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
3.5.
verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door [gedaagde] te bedreigen,
3.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op nihil,
3.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
CL