ECLI:NL:RBLIM:2024:822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
ROE 24/222 en ROE 24/223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestuursdwang en kostenverhaal wegens milieu-overtredingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in de verzoeken om voorlopige voorzieningen van twee verzoekers tegen bestuursdwangbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten die hen als overtreder aanmerken wegens het ontbreken van een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) en diverse overtredingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). De voorzieningenrechter heeft na een belangenafweging de bestuursdwangbesluiten geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op de bezwaren van verzoekers. Dit is gedaan omdat de motivering van de besluiten onvoldoende was en niet duidelijk was of er meer dan vier autowrakken binnen de inrichting werden opgeslagen, wat een overtreding zou zijn. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang niet op verzoekers konden worden verhaald zonder een deugdelijke onderbouwing van hun overtrederschap. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het bestuursorgaan en de noodzaak om verzoekers adequaat te informeren over hun status als overtreder.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/222 en ROE 24/223
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2024 in de zaken tussen

[naam verzoeker 1] (24/222) en [naam verzoeker 2] (24/223), te [woonplaats] , verzoekers,

(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.P. de Vries).

Procesverloop

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de bestuursdwangbesluiten van verweerder van 22 november 2023 (de primaire besluiten).
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en zij hebben aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers hebben hun bezwaar aangevuld en daarbij zes producties gevoegd.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter bericht dat hij bereid is de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang op te schorten tot na de behandeling van de verzoeken op zitting.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verzoekers hebben nog 16 nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekers deelgenomen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door P.J.J.M. van Lierop.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
­ wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
­ schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op
­ het bezwaar dat verzoekers tegen de primaire besluiten hebben gemaakt;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van tweemaal € 187,- aan verzoekers te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
­ € 1.750,00,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Voor een goed begrip van deze uitspraak is in dit proces-verbaal ook, zoals in de mondelinge uitspraak al aangekondigd, een inleiding opgenomen, zijn de standpunten van partijen waar nodig weergegeven en is de uitspraak uitgebreider gemotiveerd door het benoemen van de juridische context en door verwijzingen naar wetsartikelen en jurisprudentie.
Wat ging er aan de bestuursdwangbesluiten vooraf?
2. Het geding heeft betrekking op het bedrijfsterrein aan de [adres] in [plaats] waar [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn gevestigd. [naam bedrijf 1] is een eenmanszaak, waarvan verzoeker [naam verzoeker 2] eigenaar is. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister (Hr) worden de navolgende activiteiten uitgevoerd: handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe). Tevens groothandel in hout en plaatmateriaal. [naam verzoeker 2] is tevens directeur/enig aandeelhouder van [naam] . Deze onderneming is in het Hr ingeschreven als handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe). Verzoeker [naam verzoeker 1] is eigenaar van de gronden en de opstallen op het terrein aan de [adres] . Hij is tevens directeur/enig aandeelhouder van [naam] . Deze onderneming is in het Hr ingeschreven als detailhandel via internet in overige non food en als groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en -accessoires (geen banden) en tevens als webwinkel en groothandel in auto-onderdelen.
3. Sinds januari 2019 heeft verweerder ter plaatse controles laten uitvoeren die onder meer zagen op naleving van de voor de inrichting geldende algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Daarbij zijn overtredingen geconstateerd die ertoe hebben geleid dat verweerder op 3 mei 2021 aan verzoekers lasten onder dwangsom heeft opgelegd. Daartegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt en aan de voorzieningenrechter van de rechtbank hebben zij gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 19 augustus 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter de aan [naam verzoeker 2] gerichte last onder dwangsom geschorst tot de bekendmaking van het besluit op bezwaar. De aan [naam verzoeker 1] gerichte last onder dwangsom heeft de voorzieningenrechter geschorst tot 3 september 2021. Daarna hebben nog twee controles plaatsgevonden en bij besluiten op bezwaar van 18 april 2023 heeft verweerder de dwangsombesluiten onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Op 31 mei 2023 heeft verweerder de verbeurde dwangsommen ingevorderd. Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld. Die beroepen zijn bij deze rechtbank geregistreerd onder procedurenummers ROE 23/1222 en ROE 23/1223. Op die beroepen heeft de rechtbank nog geen uitspraak gedaan. Op 22 augustus 2023 is opnieuw een controle uitgevoerd, waarvan op 28 augustus 2023 een rapport is opgemaakt. In dat rapport is vastgesteld dat onder meer de aan de dwangsombesluiten ten grondslag gelegde (5) overtredingen van de algemene regels van het Abm nog steeds worden gepleegd. Verweerder heeft vervolgens besloten tot het opleggen van lasten onder bestuursdwang en heeft daarbij verzoekers als overtreder aangemerkt en aan hen kostenverhaal aangezegd.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. De bestreden besluiten zijn onder meer gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Beluit omgevingsrecht (Bor), het Abm en de bijbehorende Activiteitenregeling (Arm). Op 1 januari 2024 zijn deze wettelijke regelingen ingetrokken, is art. 18.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd en is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht op de bestuurlijke sancties van toepassing blijft.
Juridisch kader van de beoordeling door de voorzieningenrechter
5. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Verzoekers hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Aan de connexiteitseis in artikel 8:81 Awb is voldaan. Ook de vereiste onverwijlde spoed is aanwezig nu sprake is van lasten onder bestuursdwang met een begunstigingstermijn die afloopt ruim voordat de rechtbank de hoofdzaken zal behandelen (terwijl verweerder de uitvoering van het bestuursdwangbesluit slechts heeft opgeschort in het kader van onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure) en nu aan verzoekers kostenverhaal is aangezegd.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als een besluit zodanig gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. Het is daarom gebruikelijk dat de voorzieningenrechter eerst een voorlopig oordeel geeft over de vraag of het besluit rechtmatig is of niet. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter of de belangen van de verzoeker om een voorlopige voorziening al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder bij het in stand laten van het besluit.
Zijn verzoekers overtreder?
8. Verzoekers stellen dat zij ten onrechte als overtreder zijn aangemerkt. De voorzieningenrechter acht de motivering van verweerder dat beide verzoekers overtreder zijn te summier en overweegt daartoe als volgt.
9. Hoewel een last onder bestuursdwang ook kan worden opgelegd aan een ander dan de overtreder, is in de bestreden besluiten ook kostenverhaal aangezegd. Dat betekent dat verweerder verzoekers als overtreder ziet, nu de kosten van bestuursdwang alleen ten laste van een overtreder kunnen worden gebracht. [2] In de bestreden besluiten worden verzoekers beiden (dan ook) expliciet als overtreder bestempeld als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. De keuze voor bestuursdwang wordt bovendien gemotiveerd door de voorgeschiedenis waarin lasten onder dwangsom zijn opgelegd aan verzoekers, als overtreders, die niet het gewenste effect hebben gehad. Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang om te beoordelen of voldoende gemotiveerd is dat verzoekers overtreder zijn.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van een zogenoemde B-inrichting, waarop algemene regels uit het Abm (en Arm) van toepassing zijn en dat een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) is vereist indien binnen de inrichting, zoals verweerder stelt, opslag van meer dan vier autowrakken en demontage plaatsvindt. Vast staat ook dat een dergelijke omgevingsvergunning is aangevraagd, noch verleend.
11. Om vast te kunnen stellen wie overtreder is, dient eerst te worden vastgesteld wie tot de geadresseerde(n) van de desbetreffende rechtsregels behoort (het normaddressaatschap). In dit geval is dat niet ‘eenieder’ zoals bij zorgplichtbepalingen het geval kan zijn of degene die gronden laat gebruiken zoals bij een gebruik in strijd met het bestemmingsplan het geval kan zijn, maar ‘degene die de inrichting drijft’ nu het immers overtreding van de algemene regels uit het Abm en het ontbreken van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) betreft. Volgens vaste jurisprudentie is de drijver van een inrichting degene die feitelijk zeggenschap heeft over (de exploitatie) van de inrichting en/of over de activiteiten en het gebruik van de inrichting ten behoeve van het verrichten van die activiteiten. [3] Het is mogelijk dat meerdere (rechts)personen worden aangemerkt als drijver. Na de vraag naar de normadressaat komt de vraag aan de orde naar het overtrederschap. Voor het plegen van een milieu-overtreding is niet alleen vereist dat de aangesprokene drijver is, maar ook dat hij/zij op een bepaalde manier betrokken is geweest bij de verboden gedraging. Voor fysiek plegen is vereist dat de aangesprokene zelf de norm heeft geschonden. Voor functioneel plegen moet de aangesprokene beschikkingsmacht hebben over de verboden gedraging en deze gedraging bovendien aanvaarden. [4]
12. Uit het controlerapport van 28 augustus 2023 blijkt dat deze controle was bedoeld om vast te stellen of de overtredingen, zoals deze op 18 oktober 2022 waren vastgesteld, nog voortduren en/of er andere/nieuwe overtredingen plaatsvinden. Het controlerapport was, evenmin de daaraan voorafgaande rapporten, niet bedoeld om in kaart te brengen hoe de bedrijfsvoering in elkaar zit en welke (rechts)persoon betrokken is bij de gestelde overtredingen. In de bestreden besluiten is hier ook niet op ingegaan,
Bij de behandeling ter zitting is door verzoekers verklaard dat er drie personen in dienst van [naam] binnen de inrichting werkzaam zijn. Deze personen houden zich in de werkplaats van [naam] bezig met reparatie van auto’s. Demontage zou al twee jaar niet meer gebeuren binnen de inrichting. De auto’s, waaraan door [naam] is gesleuteld, worden daarna op het achterterrein gestald, aldus verzoekers. Volgens verzoekers houdt de eenmanszaak [naam bedrijf 1] zich alleen bezig met verkoop van auto’s en de [naam] alleen met de verkoop van auto-onderdelen. De beslissing dat verzoekers overtreder zijn van de gestelde overtredingen heeft verweerder volgens verzoekers onvoldoende onderbouwd.
13. In het aan hem gerichte primaire besluit is vermeld dat [naam verzoeker 1] is aangemerkt als overtreder omdat hij als eigenaar van [adres] te [plaats] verantwoordelijk is dat er geen overtredingen plaatsvinden op zijn perceel. De voorzieningenrechter stelt vast dat de eigenaar van de inrichting geen normaddressant is van de regels die volgens verweerder worden overtreden, dat is immers de drijver van de inrichting. [naam verzoeker 1] is alleen in zijn hoedanigheid van eigenaar aangeschreven. Door verweerder is gesteld, noch onderbouwd dat [naam verzoeker 1] als drijver van de inrichting de gestelde overtredingen pleegt dan wel dat die aan hem kunnen worden toegerekend.
14. In het aan [naam verzoeker 2] gerichte primaire besluit is vermeld dat hij op het adres [adres] te [woonplaats] een autoherstelinrichting in werking heeft waarop de Wabo, het Abm en de Arm van toepassing zijn. Ter zitting is zijdens verweerder desgevraagd bevestigd dat hij als natuurlijk persoon die de eenmanszaak [naam bedrijf 1] exploiteert, als overtreder is aangemerkt. De voorzieningenrechter stelt vast dat door verweerder niet duidelijk wordt gemaakt op grond waarvan is aangenomen dat [naam verzoeker 2] handelend onder de naam [naam bedrijf 1] de gestelde overtredingen pleegt dan wel dat deze aan hem kunnen worden toegerekend.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de primaire besluiten op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid zijn. Wie de gestelde overtredingen feitelijk pleegt dan wel aan wie die kunnen worden toegerekend, is niet inzichtelijk gemaakt, evenmin als de rol die verzoekers hierbij volgens verweerder precies vervullen. Gelet op het grote belang aan de kant van verzoekers nu er een korte begunstigingstermijn (8 weken) is gesteld, de kosten van effectuering van de bestuursdwang aanzienlijk zullen zijn en bij verzoekers in rekening worden gebracht en de behandeling van de bezwaren tegen de lasten onder bestuursdwang alleen nog om een financieel belang kunnen gaan na uitvoering van de bestuursdwang, ziet de voorzieningenrechter in het geconstateerde gebrek reeds aanleiding om de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen en de primaire besluiten te schorsen.
16. Ter voorlichting van verzoekers wijst de voorzieningenrechter erop dat dit niet betekent dat nader onderzoek niet kan leiden tot een toereikende onderbouwing van het standpunt dat zij beiden of één van hen als overtreder kan worden aangemerkt. Bij een in werking zijnde inrichting is/zijn altijd één of meerdere drijvers aanwezig. Het is in dit geval aan verweerder om te onderzoeken en te beslissen wie als drijver van de inrichting en als overtreder (al dan niet via functioneel daderschap) van de toepasselijke algemene regels dient te worden aangemerkt.
Meer dan vier autowrakken?
17. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden van de verzoeken om voorlopige voorziening geen bespreking meer, nu de voorzieningenrechter het niet gewenst acht gedurende de bezwaarfase via een voorlopig oordeel al over te gaan tot finale geschilbeslechting. Over “overtreding 1” (het hebben van meer dan vier autowrakken zonder OBM) merkt de voorzieningenrechter desalniettemin het volgende op.
18. Verzoekers betwisten dat zij meer dan vier autowrakken ter plaatse hebben opgeslagen en dat er nog demontage plaatsvindt. In het controlerapport wordt dat niet op deugdelijke en controleerbare wijze vastgesteld. Er zijn volgens verzoekers old timers, voornamelijk Range Rover Classics, voor restauratie opgeslagen. Volgens verzoekers zijn deze auto’s op economisch rendabele wijze te repareren omdat zij na restauratie veel waard zijn. Zij wijzen daartoe op een tweetal taxatierapporten van auto’s die door de gemeente als wrak zijn aangemerkt. Verzoekers vinden verder steun voor hun standpunt in een rapportage van 14 december 2023 van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de tussenvonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2024 in de strafzaken over onder meer het aanwezig hebben van autowrakken op het terrein. Zij betogen dat aan de definitie van afvalstof in dit geval niet is voldaan. Daarnaast betogen verzoekers dat demontage van auto’s en buitenopslag van auto-onderdelen al vanaf 1990 planologisch is toegestaan.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het controlerapport van 28 augustus 2023 blijkt dat er binnen de inrichting demontage van autowrakken plaatsvindt en meer dan vier autowrakken worden opgeslagen. Op basis van de bedrijfsactiviteiten is sprake van een B-inrichting met verplicht een OBM. Een OBM ontbreekt. Voor het begrip autowrak is aangesloten bij de milieuregelgeving en de jurisprudentie van de Afdeling. De strafrechtelijke beoordeling, waarbij het (niet) voorhanden hebben van kentekenbewijzen onderdeel is van de delictsomschrijving, is in dezen niet relevant. Het controlerapport van de RDW zegt niets over de vraag die aan de orde is, aldus verweerder. Hetgeen planologisch ter plaatse is toegestaan, is evenmin relevant voor de milieubeoordeling.
20. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een (OBM) is vereist indien binnen de inrichting sprake is van demontage van autowrakken en het opslaan van meer dan vier autowrakken. Verder is niet in geschil dat die OBM niet is verleend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stellen verzoekers echter op goede gronden dat niet op deugdelijke en controleerbare wijze in het controlerapport is geconstateerd dat binnen de inrichting meer dan vier autowrakken worden opgeslagen en dat er nog altijd demontage van autowrakken plaatsvindt. Blijkens de toelichting ter zitting van de vertegenwoordiger van verweerder, is weliswaar van het juiste criterium uitgegaan om vast te stellen of van een autowrak sprake is maar uit het controlerapport van 28 augustus 2023 blijkt niet dat en op welke wijze dat criterium door de controleurs is toegepast. Het controlerapport bevat alleen conclusies, gestaafd met impressiefoto’s. Er wordt in het rapport verwezen naar de controle door het OM en de politie. Volgens de definitie van de Afdeling verkeert een autowrak als bedoeld in artikel 1.1 van het Abm in zodanige staat van onderhoud dat het niet op economisch rendabele wijze in rij-technisch voldoende staat is te brengen. Het zijn auto’s die restproducten zijn en als zodanig niet voor later gebruik (als auto) zijn beoogd. De vorige houders hebben zich ervan ontdaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dat de auto’s of onderdelen daarvan nog een economische waarde hebben, doet er niet aan af. [5] Uit genoemde uitspraak blijkt dat bij opslag van een groot aantal voertuigen, zoals ook hier aan de orde, niet per voertuig hoeft te worden aangegeven of de last onder bestuursdwang daarop ziet. Gelet op hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ter betwisting dat van autowrakken en demontage daarvan sprake is, had het op de weg van verweerder gelegen om de controleurs expliciet te laten beoordelen of en zo ja, te laten onderbouwen waarom ten minste vijf auto’s binnen de inrichting aan voormelde definitie voldoen. Dat geldt eveneens ten aanzien van de constatering dat er nog steeds demontage van autowrakken plaatsvindt, hetgeen eveneens door verzoekers wordt betwist. Het enkele feit dat bij elke controle grote aantallen auto-onderdelen op het terrein worden aangetroffen, impliceert niet dat er nog steeds demontage van autowrakken plaatsvindt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het controlerapport in dit opzicht niet aan de daaraan te stellen eisen van deugdelijkheid en controleerbaarheid zodat verweerder dat in zoverre niet aan de primaire besluiten ten grondslag mocht leggen.
21. Ter voorlichting van verzoekers wijst de voorzieningenrechter erop dat diens voorlopig oordeel niet betekent dat nader onderzoek, gezien het grote aantal opgeslagen auto’s die blijkens het bijgevoegde fotomateriaal uiterlijk in slechte tot zeer slechte staat verkeren, er niet toe kan leiden dat alsnog toereikend wordt onderbouwd dat er binnen de inrichting meer dan vier autowrakken worden opgeslagen en dat er nog steeds demontage van autowrakken plaatsvindt.
Conclusie
22. Voor alle overtredingen geldt dat de beslissing om verzoekers als overtreder aan te merken op een ontoereikende motivering berust. Ook is onvoldoende onderzocht of en/of gemotiveerd dat meer dan vier autowrakken aanwezig zijn die aan de door de Afdeling daarvoor geformuleerde criteria voldoen om te kunnen worden aangemerkt als afvalstof. Gelet op de geconstateerde gebreken in de besluitvorming en gelet op de grote gevolgen die effectuering van de bestuursdwang met kostenverhaal voor verzoekers zou hebben, weegt het belang van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan de belangen van verweerder, gelegen in het milieubelang en het gelet op dat belang op korte termijn beëindigen van de voortdurende overtredingen. De primaire besluiten worden daarom geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op de bezwaren van verzoekers.
23. Omdat de verzoeken worden toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt (2x € 187,-, dus in totaal € 374,-). Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van de beide verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2024 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.

Mededeling rechtsmiddel

De voorzieningenrechter heeft medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 februari 2024.

Bijlage

Relevante artikelen Algemene wet bestuursrecht (Awb) Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm)/Activiteitenregeling milieubeheer (Arm), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals die tot 1 januari 2024 golden.
Artikel 5:1 Awb
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging, die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:21 Awb
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24 Awb
de last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25 Awb
De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Artikel 1.1 Abm
autowrak:
1° bedrijfsauto als bedoeld in de regeling op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, met een gewicht van ten hoogste 3500 kilogram,
2° personenauto als bedoeld in de regeling op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en
3° bromfiets als bedoeld in de regeling op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, niet zijnde een voertuig op twee wielen,
die een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de wet;
bodem: bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak, bestaande uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;
bodembedreigende activiteit: bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof;
bodembedreigende stof: stof die de bodem kan verontreinigen als bedoeld in bijlage 2 van deel 3 van de NRB, en stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels die de bodem kunnen verontreinigen;
bodembeschermende maatregel: op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden beheermaatregel gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht, ter voorkoming van immissies in de bodem of herstel van de effecten van zulke immissies op de bodemkwaliteit, waarvan de uitvoering is gewaarborgd;
bodembeschermende voorziening: een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem;
Artikel 2.1 Arm
Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding of geomembraanbaksysteem is overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
Het eerste lid is niet van toepassing op een vloeistofdichte vloer of verharding die niet inspecteerbaar is als bedoeld in AS 6700. Een dergelijke voorziening wordt eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze. Het vijfde lid is daarop van overeenkomstige toepassing.
De eerste beoordeling en goedkeuring vindt in afwijking van het eerste lid, plaats binnen zes jaar na aanleg, indien de vloeistofdichte vloer of verharding, bedoeld in het eerste lid, is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
Een vloeistofdichte vloer of verharding of een geomembraanbaksysteem wordt ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig het eerste lid.
Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor:
reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding en geomembraanbaksysteem overeenkomstig paragraaf 3.3 van deel 3 van de NRB, en
een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage 6 behorende bij AS 6700.
6. Een vloeistofdichte vloer of verharding of een geomembraanbaksysteem wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig het eerste lid, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, bedoeld in het vijfde lid, niet of niet overeenkomstig dat lid is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
7. Het eerste lid is niet van toepassing op een geomembraanbaksysteem dat voor 1 december 2001 is aangelegd en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de toegepaste folie is productbestendig, is gemaakt van hoge dichtheid polyetheen (HDPE) of folie van een gelijkwaardige kwaliteit, heeft een dikte van ten minste 1 mm en is gecertificeerd op grond van BRL K537;
voor het geomembraanbaksysteem is een legplan voorhanden met een aanduiding van de lasnaden en doorvoeren, een Rol Testdata rapport, lasrapporten en een lasproefrapport;
iedere zes maanden vindt een visuele controle plaats van de verharding die zich boven het geomembraanbaksysteem bevindt; bij constatering van een morsing van een grote hoeveelheid vloeibare brandstoffen vindt binnen drie maanden een bemonstering plaats van de peilbuizen als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid.
Artikel 2.9 Abm
Indien in een inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd.
De bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen in verband met de goede werking van die voorzieningen en maatregelen, en omtrent de controle van die eisen alsmede aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen in verband met de mogelijkheid om bodemverontreiniging te kunnen signaleren.
In de bij ministeriële regeling te bepalen gevallen zendt degene die de inrichting drijft de resultaten van het onderzoek in verband met de mogelijkheid om bodemverontreiniging te kunnen signaleren, bedoeld in het tweede lid, aan het bij die regeling aangegeven bestuursorgaan.
Artikel 2.12, tweede lid, Abm
Het is verboden afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, die binnen de inrichting zijn ontstaan, te mengen met andere categorieën van afvalstoffen, indien het gescheiden houden en gescheiden afgeven gelet op de hoeveelheden en de manier van vrijkomen van deze afvalstoffen en de kosten van het gescheiden houden en gescheiden afgeven op grond van het Landelijk afvalbeheerplan kan worden gevergd.
Artikel 2.14a, zesde lid, Abm
Het is verboden afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering langer dan een jaar op te slaan.
Artikel 3.26 Abm
Deze paragraaf is van toepassing op:
het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen,
het aftappen van vloeistoffen uit autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen,
het opslaan van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen voorafgaand aan het demonteren en het aftappen van vloeistoffen,
het opslaan van afvalstoffen die vrijkomen bij het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen en het aftappen van vloeistoffen uit autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen, en
het neutraliseren van airbags en gordelspanners.
Artikel 3.26a Abm
Bij de activiteiten, bedoeld in artikel 3.26, wordt ten behoeve van:
een doelmatig beheer van afvalstoffen;
het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, en
het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico;
ten minste voldaan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Artikel 3.27c Arm
1. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.26a, onderdeel c, van het besluit vindt:
het opslaan van autowrakken voorafgaand aan het demonteren, en
het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen bij het demonteren van autowrakken,
plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
Artikel 4.84, derde lid, van het Abm:
Het is niet toegestaan, anders dan bij een autodemontagebedrijf of een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen, een autowrak onderscheidenlijk een wrak van een tweewielig motorvoertuig en de daarin aanwezige materialen of onderdelen te verwijderen of nuttig toe te passen, tenzij het betreft:
1° de opslag, of
2° accessoires die worden gedemonteerd omdat de laatste eigenaar of houder van het autowrak of wrak van een tweewielig motorvoertuig hierom anders dan in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf heeft verzocht en met als doel die accessoires opnieuw te gebruiken ten behoeve van een ander motorvoertuig waarvan hij eigenaar of houder is.
Artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.1, eerste lid, van het Bor
Als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel B, en onderdeel C.
Artikel 1.1, derde lid, van de Wm
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede verstaan het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen op de locatie waar deze zijn ontstaan;
b. onder het zich door afgifte ontdoen van afvalstoffen mede verstaan:
1°. het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen van een locatie naar een elders gelegen locatie die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort;
2°. het tijdelijk voor nuttige toepassing afgeven van afvalstoffen;
3°. het voor verwerking afgeven van afvalstoffen aan een afvalstoffenhandelaar.
Bijlage I bij het Bor, onderdeel C, categorie 28.1: Inrichtingen voor:
a. het opslaan van:
1°…
2° bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m³ of meer;
3° 5 of meer autowrakken en overige voertuigwrakken;
4° gevaarlijke afvalstoffen;
het verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen;
het storten van afvalstoffen;
het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.
Artikel 2.2a, tweede lid, onder d, van het Bor
Als categorieën activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvinden binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden tevens aangewezen: het demonteren van autowrakken als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, anders dan de activiteiten met autowrakken, bedoeld in artikel 4.84, derde lid, van dat besluit;

Voetnoten

2.Artikel 5:25, eerste en tweede lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2639.
4.Uitspraken van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071 (met verwijzingen naar de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3, 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487, 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 en 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:386.