ECLI:NL:RBLIM:2024:6661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/1980
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens overtreding van de APV Sittard-Geleen met betrekking tot drugshandel op straat

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die aan eiser was opgelegd door de burgemeester van Sittard-Geleen. De last was opgelegd wegens de overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Sittard-Geleen, dat het verbiedt zich op de openbare weg te begeven met het kennelijke doel verdovende middelen te verhandelen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de last, maar de burgemeester handhaafde het besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie, die de basis vormde voor de last onder dwangsom. De rechtbank concludeerde dat de rapportage voldoende bewijs bood voor de vaststelling van de overtreding, en dat de burgemeester terecht had besloten om geen zienswijze van eiser op te vragen voordat de last werd opgelegd, gezien de spoed die de situatie vereiste. Eiser had ook geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn stelling dat de dwangsom onevenredig was of dat deze een punitief karakter had. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de dwangsom, € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 20.000,-, niet onredelijk was, gezien de lucratieve aard van drugshandel. De rechtbank bevestigde dat de last onder dwangsom in stand bleef en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding zou ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard -Geleen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Verweerder heeft op 16 februari 2023 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd (het primaire besluit). De last is hem – kort gezegd – opgelegd ter zake overtreding van het verbod zich op de openbare weg te begeven met het kennelijke doel verdovende middelen te verhandelen zoals bedoeld in artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Sittard -Geleen (APV). Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit van 12 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, eiser en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
7. Op 15 februari 2023 heeft verweerder een bestuurlijke rapportage ontvangen van de politie Limburg (rapportage). In die rapportage staan observaties van een verbalisant ten aanzien van gebeurtenissen op 1 februari 2023. Op die dag heeft de verbalisant gezien dat op de Debussystraat in Sittard meerdere mensen voor het bedrijf [bedrijfsnaam] bezig waren met het leggen van glasvezelkabels. Omstreeks 15:30 uur zag de verbalisant een jongen met een zwarte helm van het merk Roof naar een van de medewerkers van [bedrijfsnaam] lopen. Deze jongen was in het gezelschap van een andere man. De jongen overhandigde de genoemde medewerker iets, waarop die medewerker een blauw zakje wegstopte in zijn werkbroek. De medewerker gaf de jongen vervolgens een biljet van € 50,-. De jongen liep naar een scooter, een zwarte Piaggio van het type Zip. De verbalisant trok het kenteken na. Deze scooter bleek op de naam van eiser te staan. De verbalisant herkende eiser, aan de hand van zijn SKDB-foto, als degene die hij net een deal zag sluiten. De verbalisant zag eiser als bestuurder op de scooter stappen. De andere man stapte achterop. Op de President Kennedysingel is de scooter met daarop eiser en de andere man staande gehouden. Bij eiser zijn meerdere kleine coupures aangetroffen waaronder één vijftigeurobiljet. In de buddyseat van de scooter zijn in een schoudertas drie gripzakken hennep aangetroffen en een pak nieuwe ponypacks (vetvrij papier). Bij insluiting is bij eiser nog een boterhamzakje met, volgens een indicatieve MMC-test, cocaïne aangetroffen. De koper leverde na hierom gevraagd te zijn een blauw zakje met daarin hennep in bij de verbalisant. Hij verklaarde deze gekocht te hebben van eiser. Uit de rapportage bleek tot slot dat eiser bekend is bij de politie met 46 delicten waaronder acht opiumdelicten en dat hij al één keer eerder was aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen.
8. Op grond van de rapportage heeft verweerder op 16 februari 2023 een last onder dwangsom aan eiser opgelegd. De last houdt feitelijk in dat eiser wordt gesommeerd zich niet nogmaals op de openbare weg te begeven in de gemeente Sittard -Geleen met de kennelijke bedoeling om in verdovende middelen te handelen. Als hij dit verbod – opgenomen in artikel 2:74 van de APV – toch weer overtreedt dan verbeurt hij een dwangsom van € 5.000,- per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 20.000,-.
Is er sprake van een overtreding?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2:74 van de APV. Omdat er geen sprake is van een overtreding heeft verweerder ook geen bevoegdheid om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Feitelijk stelt eiser dat niet hij maar de andere jongen degene is die de betreffende hennep heeft verkocht. De aangetroffen middelen zijn voor eigen gebruik. Eiser vindt de weergave van feiten in de rapportage onjuist en gebrekkig. Het rapport is niet deugdelijk en controleerbaar omdat het toegespitst is op eiser en niet (voldoende) op de andere man, de bijrijder.
10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de inhoud van een ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage, voor zover deze eigen de eigen waarnemingen van de opsteller weergeven. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
11. De rechtbank stelt vast dat de rapportage op ambtseed is opgemaakt en dat daarin de eigen waarneming van de opsteller zijn opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele stelling van eiser dat niet hij maar zijn bijrijder de dealer was onvoldoende om te twijfelen aan de in de rapportage opgenomen bevindingen. In de vragen die eiser opwerpt ziet de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage. Dat de verbalisant eiser herkent met een helm op is niet onmogelijk. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat eiser uiteindelijk is aangehouden als een van de twee personen op de scooter en dat hij de enige persoon was met een helm op. De rechtbank stelt verder vast dat in de rapportage staat dat de verbalisant het kenteken heeft nagetrokken nadat hij de deal heeft gezien. De vraag hoe verbalisant de deal heeft kunnen zien terwijl hij het kenteken natrok strookt dus niet met de rapportage en kan dan ook geen aanleiding zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het feit dat eiser de hoofdrol speelt in de rapportage en minder aandacht is geschonken aan zijn bijrijder is verder ook geen aanleiding tot twijfel. Dit zegt niets over de juistheid van de observaties die zijn gemaakt. Tot slot brengt ook het enkele feit dat de koper in gebrekkig Nederlands/Duits bevraagd is niet mee dat er daarom aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage of wat daarin is opgenomen over wat de koper heeft verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze vragen zonder verdere onderbouwing geen aanleiding vormen om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage. Verweerder heeft daarom uit mogen gaan van de juistheid van de rapportage.
12. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rapportage een voldoende onderbouwing is om een overtreding vast te stellen. Zoals onder 7 weergegeven staat in de rapportage onder meer dat is gezien dat eiser een zakje hennep heeft verkocht. Dit vond plaats op de openbare weg in de gemeente Sittard -Geleen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis daarvan terecht een overtreding van artikel 2:74 van de APV heeft vastgesteld. Hieruit blijkt immers dat eiser zich op de openbare weg begaf in de gemeente Sittard -Geleen met het kennelijke doel om verdovende middelen te verhandelen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ter verdere onderbouwing van het kennelijke doel tot het handelen in drugs, heeft kunnen verwijzen naar de verdere bij eiser aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank wijst daarbij onder andere op de onderverdeling in kleinere hoeveelheden, de gripzakken en de aanwezigheid van ponypacks. Dit zijn tezamen genomen omstandigheden die – zoals verweerder aanvoert – indicatief zijn voor handel. De enkele stelling van eiser dat de drugs voor eigen gebruik waren doet daar niet aan af. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eiser ten onrechte niet gehoord?
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord voordat hem een last onder dwangsom is opgelegd. Er is geen sprake van de vereiste spoed om af te zien van het opvragen van een zienswijze. Er is geen sprake van (gevaar voor) herhaling en verweerder heeft niet voortvarend gehandeld.
14. Van het opvragen van een zienswijze kan op grond van artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien als daarvoor goede gronden zijn. In artikel 6 van de Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Sittard -Geleen houdende regels omtrent drugshandel op straat, leidend tot drugsoverlast en aantasting van het veiligheidsgevoel staat dat, om herhaling te voorkomen, van horen wordt afgezien bij overtreding van artikel 2:74 van de APV.
15. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat kon worden af gezien van het opvragen van een zienswijze. De grond hiervoor lag in het voorkomen van herhaling. Uit de aard van de overtreding mocht verweerder spoed afleiden in de zin van het voorkomen van die herhaling. De handel in drugs is namelijk zeer lucratief. Ten aanzien van het door eiser gestelde gebrek aan voortvarendheid, overweegt de rechtbank dat eiser daarbij uitgaat van een foutieve datum van het besluit. Het besluit is één dag na ontvangst van de rapportage genomen. Verweerder licht daarbij toe dat als er meer tijd tussen de overtreding en de bestuurlijke rapportage zit, hij wel een zienswijze opvraagt. Verder ligt hij toe dat altijd wordt gekeken of niet alsnog een zienswijze opgevraagd moet worden, maar dat daartoe in deze zaak geen aanleiding was. De rechtbank oordeelt daarom dat van een gesteld gebrek aan voortvarendheid, die afbreuk zou doen aan de gestelde spoed, geen sprake is. Verweerder heeft er toe kunnen overgaan een besluit te nemen zonder eiser eerst te horen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de dwangsom onevenredig?
16. Eiser voert aan dat bij het opleggen en vaststellen van de hoogte van de dwangsom geen rekening is gehouden met zijn beperkte financiële middelen.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn financiële situatie niet heeft onderbouwd. De enkele stelling dat hij moet leven van een uitkering op grond van de Participatiewet is daartoe onvoldoende. Dat de last onder dwangsom voor eiser onevenredig bezwarend is, is de rechtbank dus niet gebleken.
18. Ten aanzien van de hoogte van dwangsom overweegt de rechtbank dat het aan het bestuursorgaan is om een afweging te maken en de hoogte van de dwangsom te bepalen. Wel kan de hoogte of gebrekkige motivatie daarvan strijd opleveren met de evenredigheid zoals neergelegd in artikel 5:32b, derde lid, van de Awb. [2] De op te leggen dwangsom moet een zodanige prikkel geven dat de last wordt uitgevoerd zonder dat deze verbeurd zal worden. De Afdeling heeft reeds eerder overwogen dat een dwangsom van € 5.000,- met een maximum van € 20.000,- in verhouding staat tot het met artikel 2:74 van de AVP te dienen doel. [3] Zij verwijst daarvoor voornamelijk naar de uiterst lucratieve aard van drugshandel en het feit dat drugshandel op geldelijk gewin gericht is. Ook verweerder verwijst hiernaar. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom in dit geval daarom voldoende gemotiveerd en niet onevenredig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de last onder dwangsom punitief?
19. Eiser stelt dat de last onder dwangsom een punitief karakter heeft en daarom geen stand kan houden.
20. De rechtbank oordeelt dat het doel van de last onder dwangsom in dit geval het voorkomen van herhaling van de overtreding van artikel 2:74 van de APV is. Indien eiser niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. Hij heeft dit daarom zelf in de hand. De last onder dwangsom heeft daarmee niet tot doel om eiser leed toe te voegen, maar om herhaling van de overtreding te voorkomen. [4] Anders dan eiser stelt, gaat het hier dan ook niet om een punitieve sanctie. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en daarmee de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van E.M. Hendriks-van der Haar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024 .
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht:

Artikel 4:11
Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:
a.de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b.de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of
c.het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.

Algemene Plaatselijke Verordening [woonplaats] -Geleen:

Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente [woonplaats] -Geleen houdende regels omtrent drugshandel op straat, leidend tot drugsoverlast en aantasting van het veiligheidsgevoel
Van horen wordt afgezien
6.Van horen zal worden afgezien, omdat het voorkomen van een volgende overtreding van artikel 2:74 APV blijk geeft van vereiste spoed (artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht).

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (De Afdeling) 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222 en recenter op 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3297, r.o. 6.1.
2.De Afdeling 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:638, r.o. 4.3.
3.De Afdeling 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1361, r.o. 2.5. en 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117, r.o. 4.4.
4.De Afdeling 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1361, r.o. 2.4.