ECLI:NL:RBLIM:2024:615

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
03.256193.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbouwen van verborgen ruimtes in voertuigen en compressoren ten behoeve van de handel in verdovende middelen

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het inbouwen van verborgen ruimtes in auto’s en compressoren voor de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne. De verdachte, geboren in 1976, werd bijgestaan door advocaat mr. F.A.G.M. Landerloo. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 16 januari 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft de verweren van de verdediging, die onder andere betrekking hadden op de rechtmatigheid van het bewijs verkregen via de cryptocommunicatiedienst SkyECC, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de verdediging niet in haar belangen was geschaad. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit bewezen, waarbij de verdachte zich gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar had beziggehouden met het construeren van verborgen ruimtes in voertuigen, wetende dat deze gebruikt zouden worden voor het opslaan en vervoeren van verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen, de kans moest krijgen om zijn gedrag te verbeteren. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/256193-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 7 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 januari 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 24 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten en bepaald dat op 7 februari 2024 vonnis wordt gewezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de handel in en de import en/of export van harddrugs heeft verricht.

3.De verweren ten aanzien van SkyECC-berichten

Dit onderzoek – Madeliefje – is een uitvloeisel van het onderzoek 26Argus rondom de hack van de cryptocommunicatiedienst SkyECC. Over de rechtmatigheid van die hack, de transparantie daaromtrent en het gebruik van de resultaten heeft de verdediging sinds het begin van deze strafzaak uitgebreid verweer gevoerd. Ter bevordering van de voortgang op zitting en met instemming van de rechtbank zijn de standpunten hieromtrent voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling schriftelijk ingediend, met dien verstande dat deze standpunten ter terechtzitting als herhaald en ingelast zijn beschouwd. In dat kader heeft de rechtbank ontvangen:
  • het formeel pleidooi t.a.v. SkyECC van de raadsvrouw d.d. 9 januari 2024;
  • een reactie van de officier van justitie d.d. 15 januari 2024;
  • een nadere reactie van de raadsvrouw d.d. 16 januari 2024.
3.1
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging bewijsuitsluiting van de SkyECC-chats bepleit wegens schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en het daaronder begrepen recht op “equality of arms”. Daartoe heeft zij gesteld dat door een gebrek aan transparantie na afwijzing van onderzoekwensen, de verdediging niet in staat is gesteld die verdediging adequaat te voeren.
Subsidiair (1.) heeft de verdediging bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering bepleit wegens schending van het recht op privéleven ex artikel 8 EVRM nu de verkrijging van de SkyECC-chats in Frankrijk onrechtmatig was.
Subsidiair (2.) heeft de verdediging bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering bepleit wegens schending van het recht op privéleven ex artikel 8 EVRM nu de verwerking van de SkyECC-chats in Nederland onrechtmatig was.
Subsidiair (3.) heeft de verdediging bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering bepleit wegens schending van het recht op privéleven ex artikel 8 EVRM nu de overdracht van de SkyECC-chats tussen Frankrijk en Nederland onrechtmatig was.
Verder heeft de verdediging om strafvermindering verzocht nu de door de rechter-commissaris verstrekte toestemming om de Sky-chats van de verdachte te delen met het onderzoeksteam niet bij de stukken is gevoegd.
Tot slot heeft de verdediging om strafvermindering verzocht wegens schending van het recht op privéleven ex artikel 8 EVRM nu sprake is van vormverzuimen (ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering) bij de verkrijging van APN-gegevens.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren van de verdediging. Daartoe heeft zij zich op het standpunt gesteld dat met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad op 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en overige jurisprudentie de afgelopen periode – kort gezegd – “de race gelopen is” en het pleidooi van de raadsvrouw geen aanleiding geeft tot een andere conclusie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bespreking van de verweren stelt de rechtbank voorop de op 13 juni 2023 door de Hoge Raad gegeven prejudiciële beslissing op vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel (ECLI:NL:HR:2023:913). In deze beslissing heeft de Hoge Raad een kader gegeven voor de beoordeling van verweren als de onderhavige, waar het bewijsmateriaal afkomstig is van (ontsleutelde) communicatie die is verkregen door middel van een hack van de SkyECC servers. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in die beslissing. Zij zal dan ook daarvan uitgaan.
Primair verweer: eerlijk proces, transparantie en vertrouwensbeginsel
De rechtbank stelt – anders dan de verdediging heeft betoogd – vast dat het bewijsmateriaal in de vorm van SkyECC-chats is verkregen onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten (zoals bedoeld onder 6.17 tot en met 6.19 in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad) is geen sprake geweest. Nu Frankrijk partij is bij het EVRM, volgt hieruit dat het door de Hoge Raad (onder 6.5 en 6.6) gegeven kader in dezen van toepassing is.
Dit houdt in dat, waar het de bestreden rechtmatigheid van de verkrijging betreft, het niet aan de Nederlandse strafrechter is om het onderzoek in het buitenland te toetsen. Wel is het de taak van de rechtbank om te waarborgen dat het gebruik van uit het buitenland afkomstig bewijsmateriaal in een Nederlandse strafzaak niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De verdediging heeft bepleit dat het gebruik van dit bewijsmateriaal wel strijdig is met het recht op een eerlijk proces omdat, kort gezegd, zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de opsporing in het buitenland en de verwerking van de SkyECC-chats te toetsen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld geldt het beginsel van equality of arms niet absoluut en heeft de verdediging aldus niet zonder meer recht op een “compleet beeld” zoals zij wenst. Uit het door de Hoge Raad geboden kader volgt bovendien dat bij het beoordelen van verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken en het verkrijgen van inzage in stukken, de rechter acht kan slaan op de beoordelingsruimte die de Nederlandse strafrechter heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opsporing in het buitenland. Nu het niet de taak is van de Nederlandse strafrechter om die rechtmatigheid te toetsen, is de verdediging ook niet in haar belang geschaad wanneer zij minder inzicht heeft gekregen in het verloop van het opsporingstraject in het buitenland dan zij wenste.
Subsidiair verweer (1.): verkrijging SkyECC-chats in strijd met art. 8 EVRM
Op grond van voormeld internationaal vertrouwensbeginsel is het evenmin aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen aan artikel 8 EVRM, dat het recht op privacy garandeert. Het uitgangspunt van rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal lijdt alleen uitzondering als in de betreffende staat, in dit geval Frankrijk, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de geldende rechtsregels is gebeurd. Daarvan is geen sprake. De rechtbank verwerpt aldus ook het eerste subsidiaire verweer.
Subsidiair verweer (2.): verwerking SkyECC-chats in strijd met art. 8 EVRM
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, in lijn met (onder meer) de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:10865), de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:15468) en de rechtbank Gelderland van 15 mei 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:2760). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de rechters-commissarissen in het onderzoek 26Argus op grond van artikelen 126t en 126uba Sv op 15 december 2020 respectievelijk 7 februari 2021 machtigingen hebben gegeven voor opnemen met een technisch hulpmiddel alsmede het (daarvoor) binnendringen van een geautomatiseerd netwerk. Daartoe waren zij, zoals ook de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing heeft overwogen, niet verplicht. Dat neemt echter niet weg dat zo’n machtiging wel een waarborg vormt voor het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Hoewel in artikel 126uba Sv niet staat dat onderzoek gedaan mag worden aan de daarbij verkregen gegevens, kan dat wel worden afgeleid uit het doel van de toepassing van de opsporingsbevoegdheid: het aan de dag brengen van de waarheid. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het doen van onderzoek aan de onderzoeksresultaten van de SkyECC-chats dan ook in artikel 126uba Sv besloten. Daarmee is de inbreuk bij wet voorzien.
De rechter-commissaris heeft in de beschikking ex art. 126t Sv uitgebreid uiteengezet op basis waarvan is overgegaan tot het verlenen van de machtiging. Verder is overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en gebruikt. Verder zijn daarbij voorwaarden geformuleerd om privacy schendingen zoveel mogelijk te beperken. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voorts zijn de Richtlijnen 2002/58/EG en 2016/680 noch de jurisprudentie van het EHRM die ziet op bulkinterceptie van data en mogelijke strijd daarvan met artikel 8 EVRM op de verwerking van het onderhavige bewijsmateriaal van toepassing, zo vloeit voort uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook op geen enkele wijze is gesteld, onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt hoe en in hoeverre de verdachte zelf daadwerkelijk en concreet in zijn privéleven is geschaad.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de SkyECC-chats rechtmatig zijn verwerkt; niet in strijd met artikel 8 EVRM en niet in strijd met het Unierecht. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer van de verdediging.
Subsidiair verweer (3.): overdracht SkyECC-chats in strijd met art. 8 EVRM
Het verweer van de verdediging is gebaseerd op een andere feitelijke en juridische gang van zaken bij de verkrijging en overdacht van de onderzoeksresultaten dan waar de rechtbank van uitgaat. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen over de verantwoordelijkheid van het onderzoek in Frankrijk en de toepassing van het internationaal vertrouwensbeginsel, ook ten aanzien van art. 8 EVRM, verwerpt de rechtbank ook dit verweer.
Niet gevoegde machtiging rechter-commissaris
Anders dan de verdediging impliceert is geen afzonderlijke toestemming van de rechters-commissarissen uit het onderzoek 26Argus gevergd voor het gebruiken van de SkyECC-chats uit dat onderzoek voor onderhavig onderzoek. Zulks blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechters-commissarissen d.d. 1 februari 2022 (pg. 624). Immers, de toestemming van de rechters-commissarissen zag enkel op het gebruik en verdere analyse van Sky-communicatie en niet op overdracht naar andere onderzoeken; dat kon de officier van justitie zelfstandig ex art. 126dd Sv. Die toestemming van de officier van justitie bevindt zich ook bij de stukken, gedateerd 3 januari 2022 (pg. 506). De rechtbank verwerpt aldus ook dit verweer.
Vormverzuim bij verkrijging APN-gegevens
De rechtbank zal anders dan verzocht volstaan met de enkele constatering dat sprake was van een vormverzuim bij de verkrijging van de APN-gegevens. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen en conclusie van de rechtbank Midden-Nederland van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:4398). Kort gezegd is inderdaad sprake van onherstelbare vormverzuimen, door het Openbaar Ministerie in de brief van 30 augustus 2022 ook erkend, zoals de ontbrekende rechterlijke toetsing. Echter, gelet op de slechts geringe inbreuk op het privéleven van de verdachte en de omstandigheid dat het zo zeer voor de hand lag dat de rechter-commissaris die toestemming zou hebben gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het verbinden van consequenties aan dit verzuim.
Conclusie
De rechtbank verwerpt dus alle verweren van de verdediging over de verkrijging, overdracht en verwerking van de SkyECC-chats, het delen van de onderzoeksresultaten vanuit het onderzoek Argus naar onderhavig onderzoek en de APN-data. Dat maakt dat de SkyECC-chats bruikbaar zijn als bewijs.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij verwezen naar de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van de SkyECC-chats.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, indien de formele verweren ten aanzien van SkyECC worden verworpen, voor wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen. Omdat de verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2024;
  • proces-verbaal van verhoor verdachte;
- het proces-verbaal ter beschikking stelling argus data; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen. [4]
Medeplegen
Voor wat betreft het medeplegen heeft de verdachte geen bekennende verklaring afgelegd. Desalniettemin acht de rechtbank ook dit onderdeel bewezen gelet op de bij de Belgische politie afgelegde verklaring van [naam] [5] , voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
U houdt mij voor dat op 7 september 2021 in mijn loods aan de [straat] te Brunssum een Suzuki Swift met IJslandse kentekenplanten is aangetroffen en u vraagt mij welke werken ik aan het uitvoeren was aan dat voertuig. Ik was een verborgen ruimte aan het maken. Ik voer die werken uit samen met [verdachte] . [verdachte] heeft ook de klant aangebracht. U vraagt mij wat ik weet over een zwarte Mercedes Sprinter. Ik weet enkel dat er in dat voertuig een verborgen ruimte zit. U vraagt mij hoe die bij mij in de loods is gekomen. Dat is allemaal gegaan via [verdachte] . [verdachte] heeft mij gevraagd om van die Mercedes een koelwagen te maken en om een verborgen ruimte te maken in dat voertuig.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode gelegen tussen 1 juni 2020 tot en met 13 december 2021 in Nederland en Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en
- zich of (een) ander(en) gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
-voorwerpen, vervoermiddelen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
- ( verborgen) ruimtes in auto’s en compressoren gebouwd, bestemd voor het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- ( via PGP-telefoon) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en) met betrekking tot het inbouwen van deze (verborgen) ruimtes in auto’s en compressoren ten behoeve van het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of advies ten behoeve van het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in auto’s en compressoren en
- opgetreden als tussenpersoon ten behoeve van de handel in middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door
  • een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken;
  • een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
  • zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen;
  • voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van die feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 40 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om oplegging van een gevangenisstraf van gelijke duur als het reeds ondergane voorarrest. Bij een strafoplegging die het voorarrest overstijgt, verzoekt de raadsvrouw om dat deel van de straf geheel voorwaardelijk op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte, blijkens het dossier ook wel de
Pablo Picasso van het inbouwen van verborgen ruimtesgenoemd, heeft zich gedurende ruim anderhalf jaar bezig gehouden met het op verzoek construeren van verborgen ruimtes in voertuigen en compressoren. Daarbij wist hij of had hij ernstige reden om te vermoeden dat die ruimtes (ook) gebruikt zouden worden om verdovende middelen, waaronder cocaïne, in op te slaan en/of te vervoeren. Hij wist daarbij zijn ‘klanten’ te adviseren over de meest geschikte auto’s, de beste plekken voor het inbouwen van een verborgen ruimte en de hoeveelheden drugs die erin zouden passen. De regelmaat waarmee de verdachte gedurende lange periode werd benaderd voor deze klussen dan wel adviezen, doet vermoeden dat hij kennelijk erg goed was en de bijnaam de
Pablo Picasso van het inbouwen van verborgen ruimteslijkt dan ook niet gek gevonden. Daarnaast heeft de verdachte als tussenpersoon in de handel in harddrugs gefungeerd. Hij heeft met zijn handelen – als facilitator – gedurende lange periode een spilfunctie gehad in de professionele, internationale harddrugshandel.
Bij het bepalen van de modaliteit en duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die in (min of meer) vergelijkbare situaties worden opgelegd.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, geen andere strafmodaliteit passend dan een forse gevangenisstraf die in duur de duur van het voorarrest zal overstijgen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat hoewel de verdachte sinds onderhavig feit en in het recente verleden niet (meer) in aanraking is gekomen met politie of justitie, hij in 2014 tot een gevangenisstraf van 9 maanden werd veroordeeld voor onder meer Opiumwetfeiten.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet altijd wist dat hij strafbaar handelde en verklaard naïef te zijn geweest. De verdachte heeft bij de reclassering soortgelijk verklaard en de reclassering stelt bij deze verklaring van de verdachte enige vraagtekens; zij zien immers een cognitief sterke en doordachte man. Mede indachtig het strafblad van de verdachte, kan de rechtbank de twijfels van de reclassering onderschrijven. De spijt die de verdachte ter terechtzitting heeft betuigd, lijkt, in dit licht bezien, met name te zien op de gevolgen die zijn handelen voor hem zullen hebben. De rechtbank vraagt zich dan ook af of de verdachte doordrongen is van de ernst van zijn handelen en of hij zijn les heeft geleerd. De rechtbank zal de verdachte echter wel de kans geven om aan te tonen dat het wel beter kan, door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De verdediging heeft gesteld dat deze strafzaak niet binnen een redelijke termijn is behandeld, zodat strafvermindering aan de orde is.
De redelijke termijn is voor de verdachte aangevangen op de dag van zijn inverzekeringstelling op 13 december 2020. Aan de hand van het beoordelingskader dat door de Hoge Raad is geformuleerd in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
  • er is na de regiezitting op 17 mei 2021 een tweede regiezitting gevolgd. Deze heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021. In dat kader zijn meerdere (zeer uitvoerige) verzoeken gedaan en vele bijlagen overgelegd;
  • de inhoudelijke behandeling van de strafzaken was gepland op 6 december 2022, tijdens welke zitting door de raadsvrouw een verzoek om aanhouding van de strafzaak is gedaan onder meer vanwege de beantwoording van prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van cryptocommunicatie-berichten als bewijs. Na afwijzing van dit verzoek heeft de verdachte de rechtbank gewraakt. Daarop is het onderzoek geschorst;
  • de wrakingskamer heeft het verzoek op 19 januari 2023 behandelen en heeft op 9 februari 2023 het wrakingsverzoek ongegrond verklaard;
  • daarna zijn in maart 2023 de verhinderdata opgevraagd van de raadsvrouw;
  • gelet op die verhinderdata en de agenda van de rechtbank was er geen mogelijkheid om de inhoudelijke behandeling te hervatten in de betreffende periode. Eerst op 16 januari 2024 was er een mogelijkheid;
  • het onderzoek is gesloten op 24 januari 2024.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden gelet op de uitvoerige verzoeken door de verdediging die vertraging in de afdoening van de zaak hebben veroorzaakt en de voortvarende planning van de hervatting van het onderzoek na afronding van de wrakingsprocedure.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop een geldbedrag van € 15,83, een mes, een slot, een geldkist, een stroomstootwapen en pepperspray.
Het mes, het stroomstootwapen en de pepperspray zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat het (ongecontroleerd) bezit hiervan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de bewaring gelasten van het geldbedrag van € 15,83, het slot en de geldkist ten behoeve van degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • mes, G1469957;
  • wapen (stroomstootwapen) G1469889;
  • wapen (pepperspray), G1469875;
- gelast de bewaring van de volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve de redelijkerwijs rechthebbende:
  • geldbedrag € 15,83, G1477491;
  • slot, G1469561;
  • geldkist, G1477591.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Micheels, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2024.
Buiten staat
Mr. M.M. Beije is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juni 2020 tot en met 13 december 2021 te Brunssum en/of te Heerlen en/of elders in Nederland en/of te Tudderen in de gemeente Selfkant en/of elders in Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich of (een) ander(en) gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- ( verborgen) ruimtes in auto’s en/of compressoren gebouwd en/of laten bouwen, bestemd voor het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- ( via een kennelijk speciaal daarvoor aangeschafte PGP-telefoon verstuurde, versleutelde) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en) met betrekking tot het inbouwen van deze (verborgen) ruimtes in auto’s en/of compressoren ten behoeve van het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of advies ten behoeve van het vervoer en/of opslaan en/of verbergen van cocaïne in auto’s en/of compressoren en/of
- opgetreden als tussenpersoon ten behoeve van de handel in cocaïne in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2437-2021129708, gesloten d.d. 11 maart 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 770.
2.Aanvullend proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juni 2022, proces-verbaalnummer LB2R021079-62, pg. 11.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2021, pg. 18 t/m pg. 28.
4.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2022, proces-verbaalnummer LB2R021079-65, pg. 1 t/m pg. 6.
5.Een geschrift, inhoudende een verslag van het verhoor van [naam] d.d. 20 september 2021 van de federale gerechtelijke politie West-Vlaanderen, pg. 61 t/m pg. 74.