ECLI:NL:RBLIM:2024:6014

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/334
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte wegens vrees voor misbruik en betrokkenheid bij gewelddadig conflict

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een administratief beroep van eiser tegen de intrekking van zijn jachtakte door de korpschef van de Nationale Politie. De intrekking vond plaats op basis van artikel 5.4, vierde lid, onder c, van de Wet natuurbescherming, waarbij de korpschef oordeelde dat er vrees voor misbruik bestond. Eiser was betrokken bij een gewelddadig conflict met zijn overburen, waarbij zowel hij als zijn echtgenote gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat eiser, als houder van een jachtakte, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om escalaties te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de korpschef terecht de intrekking van de jachtakte in stand heeft gelaten, gezien de aard en ernst van het conflict en de stressvolle omstandigheden waarin eiser zich bevond. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de getuigenverklaringen en het proces-verbaal van het wapenonderzoek niet aan de intrekking ten grondslag gelegd mochten worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser nog steeds procesbelang had, ondanks dat zijn jachtakte inmiddels was verlopen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2022 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de Nationale Politie (de korpschef) eisers jachtakte op grond van artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken.
Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Overgangsrecht
1. Per 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) vervallen en is de Omgevingswet, de Invoeringswet omgevingswet en onder meer het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in werking getreden. Ingevolge artikel 4.5, aanhef en onder a, van de Invoeringswet omgevingswet blijft het voor 1 januari 2024 geldend recht op dit beroep van toepassing.
Voorgeschiedenis
2. Door de korpschef is op naam van eiser een verlof verleend ten behoeve van de schietsport. Dat verlof is laatstelijk verlengd tot en met 30 september 2022. Op dat verlof staan twee enkelloops kogelgeweren, twee pistolen, twee revolvers, twee wissellopen en munitie geregistreerd. Door de korpschef is tevens aan eiser een jachtakte verleend, die laatstelijk is verlengd tot en met 31 maart 2023. Op deze jachtakte zijn zes enkelloops kogelgeweren en drie wissellopen geregistreerd.
2.1.
Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Op 27 januari 2022 heeft er een incident plaatsgevonden tussen eiser, diens echtgenote en de bewoners van de [adres 2] . Bij dit incident zijn meerdere personen, waaronder eiser en zijn echtgenote, gewond geraakt. Tegen eiser is aangifte gedaan en eiser heeft zelf ook aangifte gedaan. Bij eiser is door de gealarmeerde en ter plaatse gekomen politieambtenaren een mes aangetroffen dat in beslag is genomen. Door de politie is een mutatierapport en een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en zijn de betrokkenen en een getuige gehoord, waarvan eveneens proces-verbaal is opgemaakt.
2.2.
Door de korpschef is aan eiser het voornemen meegedeeld om zijn verlof en jachtakte in te trekken. Eiser heeft naar aanleiding daarvan zijn zienswijzen naar voren gebracht.
2.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2022 heeft de korpschef besloten om zijn verlof ten behoeve van de schietsport op grond van artikel 7, tweede lid, onder c, van de Wet wapens en munitie en om zijn jachtakte op grond van artikel 5.4, vierde lid, onder c, van de Wnb in te trekken onder de overweging dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd omdat er vrees voor misbruik bestaat. Eiser heeft tegen deze besluiten administratief beroep ingesteld. Eiser heeft zijn administratieve beroepen op 2 augustus 2022 op een hoorzitting mondeling toegelicht en heeft nog aanvullende stukken ingediend.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het administratief beroep, gericht tegen de intrekking van eisers jachtakte, ongegrond verklaard en het primaire besluit van de korpschef in stand gelaten. Namens eiser is tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij afzonderlijk besluit heeft verweerder beslist op het administratief beroep tegen de intrekking van eisers verlof ten behoeve van de schietsport. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld. Hoewel eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij bedoeld heeft ook beroep in te stellen tegen het besluit op administratief beroep inzake de intrekking van het verlof ten behoeve van de schietsport, kan het beroepschrift van eiser naar het oordeel van de rechtbank niet zo worden gelezen. Eiser noemt in zijn beroepschrift immers uitdrukkelijk alleen het besluit voor zover dat ziet op de jachtakte en heeft ook alleen dat besluit als bijlage meegestuurd.
Procesbelang
3. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser nog procesbelang heeft. Als de rechtbank de intrekking ongedaan maakt, betekent dat namelijk niet dat eiser weer over een jachtakte beschikt omdat die op 1 april 2023 is verlopen. Eiser zal dus, om opnieuw in het bezit te komen van een jachtakte, een nieuwe aanvraag moeten indienen.
3.1.
Het procesbelang is het belang dat eiser heeft bij de uitkomst van de procedure, wat hij concreet met zijn beroep wil bereiken. Het betreft niet de vraag of hij gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Reëel belang vereist dat er nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn. Ook een zeer gering materieel belang levert procesbelang op. Volgens vaste jurisprudentie kan procesbelang bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden door de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. Het kan daarbij gaan om materiële schade of immateriële schade, zoals aantasting van de goede naam en eer. Bepaalde besluiten impliceren een publiekelijke afwijzing van het gedrag van een betrokkene, zodat het tot op zekere hoogte aannemelijk is dat zo'n besluit een appellant in zijn eer en goede naam heeft geschaad. Verder kan de beoogde vernietiging van het besluit - ook als het besluit zijn werking verliest - voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. Procesbelang blijft eveneens behouden bij een uitgewerkt of vervallen besluit als sprake zal zijn van toekomstige besluitvorming waarbij het inhoudelijke oordeel over het besluit kan worden betrokken. Het moet wel aannemelijk zijn dat die toekomstige besluitvorming zal plaatsvinden. De vraag of er procesbelang bestaat, wordt beantwoord op het moment van het beoordelen van het (hoger) beroep.
3.2.
In het onderhavige geval is aannemelijk dat eiser door het besluit zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. Door het besluit is hij in zijn eer en goede naam aangetast. Daarnaast publiceert eiser in binnen- en buitenland over wapens en genereert hij daarmee inkomsten. Aannemelijk is dat hij ook op dat vlak nadeel ondervindt van de intrekking. Ten slotte is ook aannemelijk dat eiser een nieuwe aanvraag voor een jachtakte (thans omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit) zal aanvragen en dat het inhoudelijk oordeel van de rechtbank van belang is voor de uitkomst van die procedure. Eiser heeft daarom nog steeds een procesbelang en zijn beroep is ontvankelijk.
Processuele gang van zaken onzorgvuldig
4. Eiser plaatst een aantal kritische kanttekeningen bij de processuele gang van zaken en vindt het niet getuigen van respect dat de korpschef niet op de hoorzitting is verschenen. Eiser betoogt verder dat hij eerder de processen-verbaal had moeten krijgen die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd, de verkeerde naam van het Ministerie is gebruikt en de beslistermijn is overschreden. Deze gang van zaken getuigt volgens eiser van onzorgvuldigheid, die ook aan de besluitvorming ten grondslag ligt. Eiser vindt het ook onzorgvuldig dat de politie in eerste instantie bij hem de indruk heeft gewekt dat zij het met hem eens waren, dat er geen reden voor vervolging zou zijn en dat er niet met de wijkagent gesproken is.
4.1.
Verweerder heeft zowel in het besluit op administratief beroep als in het verweerschrift gemotiveerd aangegeven dat de korpschef zijn standpunt op papier kenbaar gemaakt heeft en hij niet verplicht is om in persoon aanwezig te zijn bij de hoorzitting. De stukken waarom eiser verzocht heeft, zijn hem nog voor de hoorzitting in administratief beroep verstrekt. Er is wel degelijk contact geweest met de wijkagent hetgeen ook blijkt uit de stukken en het feit dat er geen vervolging heeft plaatsgevonden betekent niet dat de verkregen informatie niet gebruikt zou mogen worden. In de besluiten staat ook de juiste naam van het Ministerie vermeld. De beslistermijn is inderdaad met twee dagen overschreden en niet is gebleken dat de belangen van eiser daardoor geschaad zijn.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende is ingegaan op de kritiek van eiser op processuele gang van zaken zoals hierboven beschreven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de gang van zaken niet de conclusie kan worden getrokken dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid dan wel dat sprake zou zijn van vooringenomenheid bij politie en de korpschef zodat het bestreden besluit reeds daarom voor vernietiging in aanmerking zou komen. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
‘Vrees voor misbruik’ gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek
5. Eiser betoogt dat de vrees voor misbruik ongegrond is en niet op de voorhanden verklaringen kan worden gebaseerd. Volgens eiser was er geen sprake van een conflict en dus ook niet van een escalatie. Hij heeft bij het incident in de straat alleen zijn echtgenote en zichzelf verdedigd. Hij heeft niemand bij de keel gegrepen, hij heeft niemand bedreigd en heeft ook geen mes getrokken. Eiser betwist de juistheid van de afgelegde verklaringen die in de processen-verbaal zijn opgenomen die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd heeft. Volgens eiser mocht de korpschef zijn besluit daar niet op baseren. Door de ‘overburen’ en hun medestanders zijn op elkaar afgestemde, subjectieve, onjuiste en/of onvolledige verklaringen afgelegd en verweerder gaat zonder nader onderzoek ten onrechte en ten nadele van eiser van de juistheid daarvan uit. Ten aanzien van de gehoorde getuige, voert eiser aan dat die ook partijdig is en het gebeurde niet goed heeft kunnen zien. Het onderzoek is daardoor niet objectief en onvolledig geweest, aldus eiser. Van het bij hem aangetroffen mes betwist eiser dat hij dat niet mag hebben omdat dit vrij in de bouwmarkt verkrijgbaar is. Hij had dat mes bij zich omdat hij voor het incident bezig was met het uitsnijden van kaarten voor de schietsport.
5.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat uit de eigen verklaring van eiser bij de politie blijkt dat er al geruime tijd sprake was van een conflict met de overburen. Al vanaf de komst van de overburen zou er veel onrust in de buurt zijn ontstaan. Ongeveer één jaar voor het incident is de echtgenote van eiser betrokken geraakt in een conflict tussen de overburen en diens buren en hebben de buren zich bedreigend uitgelaten tegen zijn echtgenote. Daarna was er geen (normaal) contact meer met de overburen. Verder heeft eiser verklaard dat zijn echtgenote in de middag van de dag van het incident met de hond is gaan wandelen en toen door de overburen is bedreigd met de woorden: “Kom hier niet meer langs, ik maak je kapot”. Toen zij even na 18:00 uur die dag weer met de hond ging wandelen, heeft hij haar daarom aangeraden om een telefoon mee te nemen. Zijn echtgenote is de overburen opnieuw tegen gekomen en die zouden haar hebben gevolgd. Zij voelde zich belaagd en heeft daarop eiser gebeld die naar zijn vrouw toe is gegaan. Daarna is de situatie met de overburen geëscaleerd en heeft er een vechtpartij plaatsgevonden, waarbij van beide kanten geweld is gebruikt. De vader van het gezin, waarmee het conflict bestaat, eiser en diens echtgenote, zijn gewond geraakt. Uit de (twee) getuigenverklaringen blijkt dat eiser een van de dochters van de overburen bij de keel heeft gegrepen en dat eiser met de vader van het gezin heeft gevochten, waarbij over en weer is geslagen. Verweerder ziet daarbij geen reden om te twijfelen aan de getuigenverklaring met kenmerk PL2300-2022013928-16 omdat dit volgens verweerder een onafhankelijke getuige is die geen persoonlijk belang heeft bij de onderhavige kwestie. Verder is door deze getuige(n) verklaard dat eiser op een gegeven moment een mes in zijn linkerhand had. Dat mes is later door de politie in beslag genomen en als illegaal wapenbezit bestempeld. Eiser heeft volgens verweerder niet aangetoond dat de inhoud van de processen-verbaal, waarop de intrekking is gebaseerd, onjuist zijn. Het voorgaande laat volgens verweerder een beeld zien van een persoon die, eenmaal geconfronteerd met een vervelende situatie, zichzelf onvoldoende in de hand heeft. Eiser heeft er blijk van gegeven niet passend te kunnen reageren op de situatie, hetgeen tot escalaties kan leiden, aldus verweerder. De omstandigheid dat ook eiser zijn toevlucht heeft gezocht tot verbaal en fysiek geweld (het vasthouden van een persoon bij haar keel), maakt dat verweerder twijfelt aan eisers vermogen om in tijden van spanning juiste en weloverwogen keuzes te maken, teneinde gebeurtenissen als de onderhavige te voorkomen. Ook laat verweerder meewegen dat eiser zelf heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij iemand een blauw oog heeft geslagen. Verweerder wijst op de uitzonderingspositie, waarin een jachtaktehouder zich bevindt ten opzichte van zijn medeburgers. Van hem wordt altijd verwacht dat hij zich in conflictsituaties de-escalerend opstelt. Daarvan is in dit geval volgens verweerder niet gebleken en ook niet dat eiser puur uit noodweer heeft gehandeld. Eisers gedragingen en uitlatingen maken dat het vertrouwen in hem als jachtaktehouder is geschaad en dat verweerder twijfelt of het voorhanden hebben van wapens en munitie nog langer aan hem kan worden toevertrouwd. Aangezien de situatie niet dusdanig stabiel was na het incident, kon eiser opnieuw in een conflict geraken. Er is nadien een anonieme dreigbrief aan eiser gestuurd en bemiddeling tussen de betrokkenen heeft niet plaatsgevonden. Eiser en zijn echtgenote wonen in de directe nabijheid van de overburen waarmee het conflict bestaat, en daarom is niet ondenkbaar dat er op enig moment weer contact kan zijn. Verweerder acht het daarom (ten tijde van zijn besluitvorming) nog onverantwoord dat één der partijen over wapens en munitie zou mogen beschikken. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser als gevolg van het burenconflict in stressvolle levensomstandigheden verkeert als bedoeld in paragraaf B/1.2 van de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm) [1] . Dat is ook een aanwijzing dat wapens en munitie (tijdelijk) niet aan eiser kunnen worden toevertrouwd. Het verkeren in stressvolle omstandigheden levert met het oog op potentieel misbruik van wapens en munitie, een onaanvaardbare risicofactor op voor wat betreft de psychische gesteldheid van een jachtaktehouder. Gelet op de bekende gegevens over de aard en ernst van het conflict kunnen emoties opnieuw hoog oplopen, met alle risico’s van wapenmisbruik van dien. Er is door eisers aandeel in de gang van zaken op zijn minst geringe twijfel ontstaan of wapens en munitie aan hem kunnen worden toevertrouwd. Deze (geringe) twijfel is op basis van voornoemde feiten en omstandigheden, blijkend uit onder meer eisers eigen verklaring, voldoende objectief toetsbaar en daarmee voldoende om zijn jachtakte in te trekken, aldus verweerder.
5.2
Ten aanzien van deze beroepsgrond dat verweerders beslissing om ‘vrees voor misbruik’ aan te nemen op onvoldoende, objectieve, controleerbare gegevens is gebaseerd, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1719, heeft overwogen, bevindt iemand die een wapenverlof heeft, zich volgens vaste jurisprudentie in een uitzonderingspositie [2] . Daarom is geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens en munitie voldoende om het wapenverlof in te trekken of te weigeren. Of het aan iemand kan worden toevertrouwd om wapens en munitie onder zich te hebben kan volgens de Cwm onder andere worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Te denken valt aan door het Openbaar Ministerie geseponeerde zaken. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is immers een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject. Een bestuursorgaan mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit sluit betwisting in rechte niet uit. Daarbij is de maatstaf of het geleverde tegenbewijs van dien aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal [3] . De rechtbank stelt vast dat het daarbij gaat om feitenvaststelling en bevindingen van opsporingsambtenaren die in een proces-verbaal worden gerelateerd. Aan hun objectiviteit hoeft niet te worden getwijfeld. Voor zover zij in een proces-verbaal verklaringen van aangevers of getuigen hebben vastgelegd, mag er dus - behoudens tegenbewijs - vanuit worden gegaan dat die verklaringen op juiste wijze zijn vastgelegd. Niet dat de desbetreffende persoon naar waarheid heeft verklaard. Voor de onderhavige zaak betekent dat, dat niet zonder meer van de juistheid van de diverse verklaringen die door andere betrokken personen over eiser en diens aandeel aan de vechtpartij zijn afgelegd, mag worden uitgegaan.
5.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat geen sprake was van een (geëscaleerd) conflict en dat hij hierbij niet betrokken was. Eiser heeft immers niet alleen verklaard dat de overburen met meerdere mensen in de straat in conflict waren maar ook bevestigd dat er een jaar geleden al een voorval is geweest waarbij zijn echtgenote is bedreigd. Verder heeft hij verklaard dat zijn echtgenote de dag van het incident opnieuw is bedreigd en dat zij is gewaarschuwd dat zij zich niet meer bij de overburen moest laten zien. Eiser heeft haar vervolgens aangeraden om bij het rondje dat zij die avond met hun hond ging maken, haar telefoon mee te nemen zodat zij hem kon bellen [4] . Eiser heeft er dus rekening mee gehouden dat zich een confrontatie kon voordoen en was kennelijk voorbereid om zijn echtgenote bij een eventuele confrontatie tegen de overburen te beschermen. Ondanks die mogelijkheid is er niet voor gekozen om bijvoorbeeld die dag een andere route met de hond te nemen. Zijn echtgenote is de overburen in de buurt van hun woning weer tegen het lijf gelopen en voelde zich opnieuw belaagd, waarop zij eiser heeft gebeld die haar, zoals was afgesproken, te hulp is geschoten. Daarna is een vechtpartij ontstaan waarbij meerdere personen gewond zijn geraakt. Eiser is daarbij vrij ernstig gewond geraakt na een slag met een hard voorwerp – volgens eiser een ijzeren staaf – op zijn hoofd. Uit deze gang van zaken blijkt dat eiser betrokken is geraakt bij een reeds geruime tijd bestaand conflict dat daarna is geëscaleerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dat eiser als verlofhouder kan worden aangerekend omdat die in een bijzondere positie verkeert en te allen tijde moet voorkomen dat hij in zo’n situatie terecht komt of kan komen. In die zin is eiser mede verantwoordelijk voor de gevolgen van de escalatie. Dit klemt te meer nu eiser bij herhaling en ook ter zitting heeft verklaard dat de overburen met iedereen ruzie maken en niet voor rede vatbaar zijn. Eiser had daarom, zoals kennelijk vanaf het incident door hem en zijn echtgenote is gedaan, beter de keuze kunnen maken om contact met de overburen te vermijden en hun eventuele provocaties te negeren. Dit vloeit voort uit zijn bijzondere positie als verlofhouder. De gevolgen van de onjuiste keuze zijn eiser mede aan te rekenen.
5.4.
Verweerder heeft eiser niet expliciet aangerekend dat hij bij het incident met een mes zou hebben gedreigd, maar is wel uitgegaan van de juistheid van de verklaring in het proces-verbaal van het getuigenverhoor met nummer PL2300-2022013928-5. Eiser heeft steeds ontkend dat hij een mes in zijn handen heeft gehad en daarmee zou hebben gedreigd. Over de getuigenverklaring heeft eiser eerder gezegd dat die persoon niet onpartijdig is en bij de behandeling van zijn beroep ter zitting dat de getuige vanuit haar pand een en ander niet kan hebben waargenomen omdat het al donker was. Op de vraag van de rechtbank hoe het kan dat meerdere personen hebben verklaard dat hij een mes had, heeft eiser ter zitting een foto laten zien en verklaard dat het mes (aan de buitenzijde) aan zijn broekriem was bevestigd. Toen hij na de klap met de staaf op de grond was gevallen, hebben de omstanders waarschijnlijk het mes gezien, aldus eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser volgens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2300-2022014019-2 het mes, toen hij ernaar werd gevraagd, uit zijn broekzak haalde. In het proces-verbaal van zijn verhoor met nummer PL2300-2022014019-11 verklaart eiser op bladzijde 3 eveneens dat hij een mes in zijn broekzak had en dat hij dat mes nog steeds in zijn zak had toen de politie kwam en het mes in beslag is genomen. Ook in het beroepschrift is op bladzijde 5, onder e, vermeld dat “het mes welk belanghebbende
in zijn broekzakhad, een hobbymes was”. Deze verklaringen stemmen niet overeen met de verklaring van eiser ter zitting hetgeen aan de betrouwbaarheid afbreuk doet. Dit laat de mogelijkheid open dat eiser, zoals de getuige verklaart, het mes heeft getrokken en daarna weer zijn broekzak heeft gestoken. De desbetreffende getuige heeft volgens het proces-verbaal met nummer PL2300-2022013928-5 onder meer als volgt verklaard: “Ik hoorde op straat veel geschreeuw. Omdat ik EHBO’er ben, dacht ik eerst dat er een ongeluk of zoiets was gebeurd, dus
rende ik de straat op [5] . Ik zag toen echter dat de buurman van perceel [adres 1] de dochter van de buren van [adres 2] met een hand bij haar keel vast had. De dochter heet XX. Ik zag dat die buurman in zijn andere hand iets vast hield. Ik zag eerst niet wat dat was, later zag ik dat dit een mes was [6] ”. Naar het oordeel van de rechtbank is die verklaring op zichzelf duidelijk en omdat de getuige naar buiten is gelopen, kan zij ook hebben gezien wat zij heeft verklaard. Verder blijkt uit die verklaring dat het buurmeisje eisers echtgenote met een riem heeft geslagen en dat er over en weer werd geslagen. Tevens heeft de getuige verklaard dat er al langere tijd ruzie is tussen de buren, eigenlijk al sinds de overburen twee jaar geleden daar zijn komen wonen en dat continu over en weer wordt getreiterd. Ten slotte dat het volgens de getuige gewoon een keer mis moest gaan en zij er gelukkig geen last van had. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit een partijdige verklaring, eenzijdig in het voordeel van de overburen, is, zoals eiser stelt.
5.5.
Ten aanzien van de kwalificatie van het mes als illegaal wapenbezit ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen reden te twijfelen aan het proces-verbaal onderzoek wapen met nummer PL2300-2022014019-1480455. Vast staat dat eiser niemand met het mes heeft geraakt, maar los van deze kwalificatie betreft het een mes, waarvan het stalen lemmet circa 6 cm lang is en dat het lemmet vergrendeld als het mes wordt opengeklapt. Dat het een hobbymes is neemt niet weg dat daarmee serieuze verwondingen kunnen worden toegebracht.
5.6.
Met verweerder is de rechtbank oordeel dat verweerder de hiervoor vermelde processen-verbaal aan de na administratief beroep gehandhaafde intrekking van de jachtakte ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het proces-verbaal van de getuige die heeft gezien dat hij een mes in zijn hand had, en het proces-verbaal onderzoek wapen niet aan de intrekking ten grondslag gelegd mochten worden. Zowel in administratief beroep als in beroep heeft eiser zich schriftelijk en tijdens een zitting mondeling kunnen uitlaten over de besluitvorming en de daaraan ten grondslag gelegde stukken. Gelet hierop, kunnen de processen-verbaal, anders dan eiser aanvoert, worden gezien als een objectief toetsbare motivering van de weigering. Op grond van het aan genoemde processen-verbaal ten grondslag liggende incident heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers betrokkenheid bij het incident op donderdag 27 januari 2022 de vrees voor misbruik rechtvaardigt omdat sprake is van een langlopend conflict dat is geëscaleerd waarbij eiser en zijn echtgenote zijn betrokken en mishandeld, hetgeen behoorlijke psychische spanningen met zich brengt. Daarbij komt dat geringe twijfel of het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd, voldoende is voor een intrekking. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
Onvolledige belangenafweging
7. Eiser wijst erop dat hij meer dan 30 jaar over een verlof beschikt en altijd een respectabel burger is geweest die zich verantwoordelijk heeft gedragen. Ook na het incident is er niets meer voorgevallen. De politie zou anders ook meteen zijn wapens hebben ingevorderd. Niet alleen zijn de wapens en munitie niet meteen ingevorderd maar beschikte hij ook nog over een vrijgesteld wapen. Als eiser kwaad in de zin had gehad, had hij daar alle gelegenheid toe gehad. Ook voert eiser aan dat het intrekken van de jachtakte voor hem grote gevolgen heeft omdat het jagen meer is dan een hobby. Eiser publiceert in binnen- en buitenland over wapens en genereert daarmee inkomsten. De intrekking is daarmee buitenproportioneel.
7.1.
Volgens verweerder leggen de aangevoerde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal om anders te beslissen.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank. In de omstandigheid dat eiser al lang over een wapenverlof en jachtakte beschikte en er nooit eerder problemen zijn geweest, ook niet na het incident toen eiser nog een tijdje over wapens beschikte, heeft verweerder geen aanleiding gezien van intrekking af te zien. De rechtbank volgt verweerder daarin. De problemen zijn ontstaan met de komst van de bewoners op nummer 24 en die zijn geëscaleerd. Verweerder moet beoordelen of er op dat moment, dus ex nunc, vrees voor misbruik bestaat. In aanmerking genomen de aard, ernst en omvang van het conflict, waarbij eiser op dat moment betrokken was geraakt, en het feit dat er nog een dreigbrief is verstuurd en mediation kennelijk geen optie was, heeft verweerder in de lange periode dat er geen problemen zijn geweest, geen aanleiding hoeven zien van intrekking van eisers jachtakte af te zien. Met de omstandigheid dat eiser na het incident de overburen heeft ontweken en genegeerd waardoor er zich nu al meer dan tweeëneenhalf jaar geen problemen meer hebben voorgedaan, kan de rechtbank gelet op de ex tunc-toets, geen rekening houden. Als eiser opnieuw voor een wapenverlof en jachtakte in aanmerking wil komen, zal hij daarvoor een nieuwe aanvraag moeten indienen. Het is dan aan het bevoegd gezag, in dit geval de korpschef, om dat te beoordelen en die kan die omstandigheid daarbij in het voordeel van eiser betrekken.
7.3.
Ten aanzien van het door eiser aangevoerde dat de intrekking voor hem als individu een behoorlijke impact heeft en buitenproportioneel is, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht erop gewezen dat artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming de korpschef verplicht tot het intrekken van een jachtakte als er aanwijzingen zijn dat aan de houder ervan het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling de juistheid van het standpunt heeft bevestigd, dat er, als er zulke aanwijzingen zijn, geen ruimte is voor een belangenafweging [7] . Dat die aanwijzingen er zijn heeft de rechtbank hiervoor beoordeeld en onderschreven. Verweerder heeft zich, zoals ook in het besluit op administratief beroep inzake het wapenverlof expliciet is overwogen, ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat het algemeen belang, nu het een maatregel betreft in het belang van de veiligheid van de samenleving, zwaarder dient te wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn jachtakte. De beroepsgronden treffen geen doel.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage bij de uitspraak ROE 23/334:
Circulaire wapens en munitie 2019
B. Bijzonder deel (B)
1. Geen vrees voor misbruik
1.1
Algemeen
[…]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om de reden dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2
Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten) Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
[…]
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid.
[…]
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
•Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
•Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
•Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Deze risicofactoren worden in het aanvraagproces in ieder geval meegewogen. Daarbij gaat het niet zozeer om de klinische kant van de psychische aandoening, maar veel meer om het risico dat de aandoening inhoudt voor risicovol gedrag.

Voetnoten

1.zie de bijlage bij deze uitspraak.
2.uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:219.
3.uitspraak van de Afdeling van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1286 en uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2829.
4.proces-verbaal van zijn verhoor met nummer PL2300-2022014019-11.
5.cursivering door rechtbank.
6.cursivering door rechtbank.
7.uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1950.