202200802/1/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2021 in zaak nr. 21/2770 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft de korpschef van politie het door [appellant] aangevraagde wapenverlof geweigerd. [appellant] heeft tegen dit besluit administratief beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 mei 2021 heeft minister het beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister en de korpschef hebben ieder afzonderlijk een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Verhoef, advocaat te Uithoorn, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.W. Hau, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A. Mol, als partij gehoord.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De relevante bepalingen uit de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) en de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: Cwm) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Voorgeschiedenis
2. [appellant] is sinds september 2017 lid van de Amsterdamse Schietvereniging SV357.
- Proces-verbaal van aangifte
3. Op 28 maart 2020 is tegen hem aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling (artikel 302, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht) gepleegd op 21 maart 2020.
De aangifte is gedaan door een medewerker van het Shell tankstation in De Rijp. De medewerker verklaarde dat er bij de balie van dit tankstation schermen zijn geplaatst ter bescherming van zowel het personeel als de klanten tegen een eventuele besmetting met het Coronavirus. Het scherm bevat een gat om wisselgeld terug te geven of producten aan klanten te geven. De medewerker verklaarde dat [appellant] zich bij de balie naar het gat toe boog om vervolgens luidt in het gat te kuchen. De medewerker is vanachter het scherm heel boos geworden op [appellant]. Van de aangifte is een proces-verbaal opgemaakt.
- Proces-verbaal van bevindingen 1
4. Op 31 maart 2020 zijn door de wijkagent de beelden van de bewakingscamera van het tankstation bekeken. In een proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2020 heeft zij beschreven wat er op de beelden is te zien. Uit het proces-verbaal volgt dat zij op de beelden heeft gezien dat een man in de richting van de balie loopt, de man zijn hoofd beweegt in de richting van de opening van het scherm en de man zijn bovenlichaam voorover buigt. Daarna gaat de man weer rechtop staan en schuift hij iets door de opening in het scherm en de medewerker van het tankstation schuift dat vervolgens terug. De man wil weglopen in de richting van de uitgang, waarna de medewerker uit zijn betaalruimte komt om de man aan te spreken. Vervolgens loopt de man weer in de richting van de kassa en doet een handeling die lijkt op betalen. Daarna loopt de man in de richting van de auto. De wijkagent heeft de man later herkend als [appellant].
- Proces-verbaal van bevindingen 2
5. Op 31 maart 2020 heeft de wijkagent [appellant] bezocht voor een poging tot bemiddeling tussen de aangever en [appellant]. Op 1 april 2020 heeft de wijkagent een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op de vraag van de wijkagent of [appellant] weet waar zij voor komt, antwoordde hij: "Het gaat dan om mijn geintje met dat Corona". Op de vraag wat [appellant] daarmee bedoelt, antwoordde hij: "Ik heb voor de gein onder het glas door gehoest". Hij verklaarde verder dat het een geintje was en dat hij daar zijn excuses voor heeft aangeboden aan de medewerker van het tankstation. De medewerker werd echter heel boos en kwam heel agressief op hem af. [appellant] beantwoordde bevestigend op de vraag of hij een aantal dagen later nogmaals bij genoemd tankstation is geweest en dezelfde medewerker heeft uitgescholden. [appellant] verklaarde daarover: "Ja dat klopt, dat verdiende hij". Of woorden van gelijke strekking, aldus de wijkagent. Op de vraag of [appellant] zijn excuses wilde aanbieden antwoordde hij: "Ik denk er niet aan, hij gaat zijn baan kwijt raken en als ik hem voor mijn auto zie dan rij ik door. Voor deze man ga ik wel een tijdje zitten, dat is mij het wel waard", of woorden van gelijke strekking.
- Proces-verbaal van verhoor
6. Op 22 april 2021 is [appellant], in opdracht van de officier van justitie, aangehouden en gehoord. Tijdens het verhoor werd [appellant] bijgestaan door zijn gemachtigde. Uit het hiervan opgemaakte proces-verbaal van verhoor volgt dat [appellant] heeft verklaard dat hij een buiging maakt naar het gat om te kijken of de medewerker hem kon horen. Hij heeft niet gehoest of gekucht door het gat. De medewerker heeft hem vervolgens uitgescholden en bedreigd. De zaak wordt volgens [appellant] omgedraaid. De medewerker was agressief. Hij is na het incident terug geweest naar het tankstation om te tanken en toen hij uitgelachen werd door dezelfde medewerker heeft [appellant] gezegd dat hij daarmee moest ophouden. Hij weet niet precies meer wat hij gezegd heeft in het gesprek met de wijkagent, maar hij heeft de medewerker niet bedreigd, zoals de wijkagent stelt. Het gesprek met de wijkagent was volgens [appellant] heel vervelend. De wijkagent was hyper en geagiteerd.
- Proces-verbaal van bevindingen 3
7. Op 23 april 2021 is telefonisch contact opgenomen met de medewerker van het tankstation. In het hiervan opgestelde proces-verbaal is weergegeven dat de aangever desgevraagd heeft verklaard dat hij niet ziek is geweest in de tussenliggende periode.
- Mutatierapport
8. Op 23 april 2020 is de zaak door de officier van justitie geseponeerd. Dit is vastgelegd in een mutatierapport. Het betreft een sepot 02 wegens geen bewijs van zware mishandeling.
- Aanvraag
9. Op 20 augustus 2020 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie ten behoeve van de schietsport.
Besluit van de korpschef
10. De korpschef heeft bij besluit van 15 oktober 2020 het gevraagde verlof geweigerd op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwm en paragraaf 1.2, aanhef en onder b, van de Cwm 2019.
De korpschef vindt dat uit de door [appellant] geuite bedreigingen of gedragingen blijkt van een potentieel veiligheidsrisico. De korpschef ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant. Volgens de korpschef ontbreekt het gewenste vertrouwen om aan [appellant] wapens toe te vertrouwen. Dat de zaak geseponeerd is, betekent niet dat geen gebruik mag worden gemaakt van de feiten en omstandigheden zoals deze vastliggen in de processen-verbaal.
Administratief beroep bij minister
11. Bij besluit van 20 mei 2020 heeft de minister het door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. De minister vindt dat de korpschef heeft mogen uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen (2) dat op ambtsbelofte is opgemaakt. Het proces-verbaal sluit betwisting weliswaar niet uit, maar dat hij wat hij heeft verklaard tegenover de wijkagent later heeft ontkend en tegen de wijkagent een klacht heeft ingediend, is onvoldoende grond om (de inhoud van) het proces-verbaal in twijfel te trekken. [appellant] heeft geen daadwerkelijk tegenbewijs geleverd. De minister komt tot de conclusie dat de korpschef terecht heeft gesteld dat er reden is om te vrezen dat het onder zich hebben van wapens en munitie niet aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Het gevraagde wapenverlof is daarom terecht geweigerd. Omdat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwm dwingend is geformuleerd, wordt aan een individuele belangenafweging niet toegekomen.
Aangevallen uitspraak
12. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beeld van het gedrag en karakter van [appellant] dat uit de aangifte, het mutatierapport en de processen-verbaal naar voren komt voldoende is om geringe twijfel te hebben over het aan [appellant] kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens of munitie, die het niet verlenen van een wapenverlof rechtvaardigt. Van een schending van eisen van goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen als gevolg waarvan geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, is volgens de rechtbank niet gebleken.
Hogerberoepsgronden
13. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat op zijn minst geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens of munitie aanwezig is, die het niet verlenen van een wapenverlof rechtvaardigt. Er is geen sprake van een objectief toetsbare motivering en er is tegenbewijs geleverd van wat door de wijkagent wordt gesteld. De processen-verbaal van de wijkagent dienen te worden gepasseerd. Onderzocht had moeten worden waarom de wijkagent bij het huisbezoek niet tot een cautieaanzegging is overgegaan. Het is volgens [appellant] verder in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dat de camerabeelden niet door hem mogen worden ingezien. Als de processen-verbaal van de wijkagent worden weggelaten, is er onvoldoende grondslag voor de getrokken conclusie. Nu niet van andere ‘omtrent betrokkene bekende feiten’ is gebleken, anders dan de door de wijkagent niet-aangetoonde feitenvermelding, is het wapenverlof ten onrechte aan hem geweigerd. Tot slot betoogt [appellant] dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling
14. Iemand die een wapenverlof heeft, bevindt zich volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:219) in een uitzonderingspositie. Daarom is geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens en munitie voldoende om het wapenverlof in te trekken of te weigeren. Of het aan iemand kan worden toevertrouwd om wapens en munitie onder zich te hebben kan volgens de Cwm onder andere worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Te denken valt aan door het Openbaar Ministerie geseponeerde zaken. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is immers een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject. 15. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.5 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt geen grond voor een ander oordeel. De minister heeft zich dus ook naar het oordeel van de Afdeling op basis van het beeld van het gedrag en karakter van [appellant] dat uit de processen-verbaal en het mutatierapport naar voren komt redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat geringe twijfel bestond over het verantwoord zijn van het verlenen van het wapenverlof aan [appellant]. Dat hem op 31 maart 2020 geen cautie is gegeven door de wijkagent, leidt niet tot een ander oordeel omdat het hier geen bestraffende sanctie betreft. Van schending van artikel 6 EVRM is daarom geen sprake ook niet op grond van het feit dat [appellant] de beelden van de beveiligingscamera niet heeft mogen bekijken. Die beelden maken geen onderdeel uit van het bestuursrechtelijke procesdossier. Zoals de minister ter zitting heeft verklaard, heeft ook de rechtbank geen inzage gehad in de beelden.
16. Uit paragraaf 1.2 van Bijzonder deel (B) van de Cwm volgt dat het weigeren van een verlof uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van dit maatschappelijke belang is, zoals hiervoor onder 14 is overwogen, reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken uitzondering voldoende reden om een verlof niet te verlenen. Nu de minister, zoals volgt uit overweging 15 zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geringe twijfel bestond over het verantwoord zijn van het verlenen van een wapenverlof aan [appellant], heeft hij het maatschappelijke belang van de veiligheid van de samenleving voor mogen laten gaan op het belang van [appellant] om met zijn eigen wapen de schietsport uit te oefenen. Daarnaast is van belang dat de weigering van het wapenverlof van 15 oktober 2020 niet betekent dat [appellant] niet de schietsport mag uitoefenen of nooit meer een wapenverlof krijgt. Het staat [appellant] vrij om op de schietvereniging met een verenigingswapen te schieten of een nieuwe aanvraag voor een wapenverlof in te dienen, waartoe hij door de korpschef ter zitting is uitgenodigd.
17. Het betoog slaagt niet.
18. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in (administratief) beroep aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, noch ter zitting, behoudens wat hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Slotsom
19. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
20. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Bijloos
voorzitter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023
597
BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 7
1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
[…]
c. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
d. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of
[…]
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
Circulaire wapens en munitie 2019
B. Bijzonder deel
1.2. Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
Sepots en processen-verbaal
Te denken valt aan door het openbaar ministerie geseponeerde zaken. Indien er sprake is van sepot wegens procedurele fouten in de opsporingsfase, of omdat de zaak te lang is blijven liggen, wegens gering feit of wegens geringe strafwaardigheid van het feit, kan er een duidelijker grond voor weigering of intrekking van een verlof zijn dan bij een sepot wegens gebrek aan bewijs. Een sepot omdat betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt zal uiteraard geen rol bij de beoordeling kunnen spelen.
De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt procesverbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of in het geval dat de persoon in kwestie in hechtenis heeft gezeten, zonder dat daar een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een geval waarin een proces-verbaal (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is (kan zijn) geweest.
Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning te weigeren of in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. Uit het feit dat - in afwachting van een eventuele veroordeling - door de korpschef positief op de aanvraag wordt beslist, zou de betrokkene kunnen (en wellicht ook mogen) afleiden dat de korpschef de zaak niet zo ernstig neemt. Deze omstandigheid zal in bestuursrechtelijk opzicht op een later moment een hindernis kunnen vormen bij een beslissing tot intrekking, namelijk op het moment dat de veroordeling (alsnog) een feit is geworden. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject.
[…]