ECLI:NL:RBLIM:2024:5913

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/509
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve vaststelling van zorgtoeslag en kindgebonden budget door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 2 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar zorgtoeslag over 2017 en het kindgebonden budget over 2017 en 2018 beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst Toeslagen, waarbij haar zorgtoeslag en kindgebonden budget definitief op € 0,- waren vastgesteld en bedragen van respectievelijk € 2.317,- en € 2.778,- teruggevorderd. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de zorgtoeslag en het kindgebonden budget op goede gronden heeft vastgesteld op basis van de authentieke inkomensgegevens uit de Basisregistratie inkomen (Bri). De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst niet verplicht is om de uitkomst van een lopende beroepsprocedure van de echtgenoot van eiseres af te wachten voordat de definitieve berekeningen worden gemaakt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar zorgtoeslag over 2017 en de definitieve berekening van haar kindgebonden budget over 2017 en 2018.
1.1.
Verweerder heeft met een besluit van 9 maart 2022 de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2017 definitief vastgesteld op € 0,- en van eiseres respectievelijk € 2.317,- en € 2.778,- teruggevorderd. Met een besluit van 11 januari 2023 heeft verweerder het kindgebonden budget over 2018 definitief vastgesteld op € 0,- en van eiseres € 350,- teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 9 maart 2022 en 11 januari 2023 ongegrond verklaard en de eerdere besluiten gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de hoogte van de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2017 en het kindgebonden budget 2017 en 2018 op goede gronden heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt partijen
5. Eiseres is gehuwd met [naam] en heeft bij de aangifte inkomensbelasting 2017 gekozen voor fiscaal partnerschap. Omdat de belastingdienst ten onrechte van het opgegeven inkomen over 2017 van haar echtgenoot is afgeweken, loopt er nog een beroepsprocedure bij de rechtbank over de vaststelling van zijn verzamelinkomen door de belastingdienst. Eiseres is van mening dat verweerder deze procedure behoort af te wachten voordat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2017 definitief kan worden berekend. Hetzelfde geldt voor 2018. Er loopt ook een bezwaarprocedure tegen de ambtshalve aanslag van de belastingdienst over 2018 aan haar echtgenoot.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de definitieve berekening zorgtoeslag over 2017 en de definitieve berekening kindgebonden budget over 2017 en 2018 terecht zijn vastgesteld op € 0,- op grond van het gezamenlijke toetsingsinkomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de laatst bepaalde authentieke inkomensgegevens uit de Basisregistratie inkomen (Bri) over 2017 en 2018. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is verweerder verplicht om binnen acht weken nadat een aanslag inkomensbelasting onherroepelijk is geworden, de toeslag te herzien. [1] Daarbij is verweerder niet gehouden eventuele procedures bij de inspecteur af te wachten. [2]
Beoordeling
7. Het recht op toeslagen en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiseres en haar toeslagpartner. Bij de bepaling van de draagkracht [3] moet verweerder uitgaan van de inkomensgegevens [4] van eiseres en haar toeslagpartner, zoals die door de inspecteur van de belastingdienst in de Bri zijn vastgelegd. Van deze inkomensgegevens kan verweerder bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. Verweerder en de inspecteur van de belastingdienst zijn namelijk twee aparte bestuursorganen die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. [5] In de wet [6] is bepaald dat wanneer later blijkt dat als voorschot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, verweerder binnen acht weken een nieuwe berekening doet en de tegemoetkoming herziet. Dit betekent dat verweerder de uitkomst van de procedures van de toeslagpartner van eiseres tegen het voor hem vastgestelde inkomen over 2017 en 2018 in de Bri door de inspecteur van de belastingdienst dan ook niet hoeft af te wachten: als die uitkomst ertoe leidt dat het inkomensgegeven van hem wijzigt, zal verweerder namelijk het recht op de betreffende toeslagen voor eiseres opnieuw beoordelen. [7] Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiseres voor de zekerheid beroep heeft ingesteld, om te voorkomen dat dat later niet meer kan, was dat in dit specifieke geval dus niet nodig. Het betoog dat de aanslag inkomstenbelasting 2017 en 2018 onherroepelijk moet zijn, voordat verweerder de definitieve berekening zorgtoeslag 2017 en kindgebonden budget 2017 en 2018 kan vaststellen, slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
(…)
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet;
(…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Wet op het kindgebonden budget
Artikel 1. Algemene bepalingen
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b.kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen;
(…)
2. De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2. Definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
(…)
o.inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
(…)
Artikel 7. Draagkracht
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
(…)
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
(…)
Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning 24
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26. Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. inkomensgegeven:
1°.indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°.indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
(…)

Voetnoten

3.Artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
4.Artikel 21, eerste lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.Artikel 20 van de Awir.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1048, r.o. 3.2 en de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1480, r.o. 2.