ECLI:NL:RVS:2019:1048

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
201807074/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening van zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 31 maart 2017, waarbij de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] over 2014 op nihil werd vastgesteld, is de kern van het geschil. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat het verzamelinkomen van [appellante] in 2014 € 52.808,00 bedroeg, wat te hoog was voor het recht op deze toeslagen. Na bezwaar van [appellante] werd dit besluit in een later besluit van 14 augustus 2017 gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht van het in de Basis Registratie Inkomen (BRI) vastgestelde verzamelinkomen mocht uitgaan en dat er geen onrechtmatigheid was in de besluitvorming.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen zelfstandig onderzoek had moeten verrichten, omdat zij het verzamelinkomen betwistte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 maart 2019 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht was om zelfstandig onderzoek te doen, omdat het besluit was genomen op basis van de toen beschikbare gegevens. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 14 augustus 2017 niet onrechtmatig was en dat er geen grond is voor proceskostenvergoeding. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201807074/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018 in zaak nr. 17/5342 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] over 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft in 2014 huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze toeslagen bij het besluit van 31 maart 2017 vastgesteld op nihil en vervolgens teruggevorderd omdat het verzamelinkomen van [appellante] in 2014 € 52.808,00 bedroeg en daarmee te hoog was om recht op deze toeslagen te hebben.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de nihilstelling en terugvordering bij het besluit van 14 augustus 2017 gehandhaafd.
Bij besluit van 27 oktober 2017, dus hangende het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 14 augustus 2017, heeft de Belastingdienst het inkomen over 2014 opnieuw en lager vastgesteld op € 13.468,00. Dit is voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding geweest
Volgens [appellante] maakt deze lagere vaststelling van haar verzamelinkomen door de Belastingdienst duidelijk dat, zoals zij eerder heeft aangevoerd, de Belastingdienst/Toeslagen bij de nihilstelling van de toeslagen en de terugvordering is uitgegaan van een foutief verzamelinkomen. Om die reden verzoekt zij om een proceskostenveroordeling voor de in bezwaar en beroep gemaakte kosten.
Oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen mocht uitgaan van het in de Basis Registratie Inkomen (hierna: BRI) door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen van € 52.808,00. Pas hangende beroep is het verzamelinkomen door de Belastingdienst aangepast, wat voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding is geweest de nihilstelling te herzien. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten onrechtmatigheid, omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit mocht nemen op grondslag van het in de BRI bekende inkomen. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat de door [appellante] gemaakte proceskosten te vergoeden.
Hoger beroep
3.    [appellante] kan zich in het oordeel van de rechtbank niet vinden. Zij voert hiertoe aan dat op de Belastingdienst/Toeslagen de plicht rust om zelfstandig onderzoek te verrichten indien de juistheid van een inkomensgegeven wordt betwist. [appellante] stelt dat zij de Belastingdienst/Toeslagen reeds in haar bezwaarschrift gemotiveerd heeft laten weten dat het toegepaste verzamelinkomen niet juist was. Volgens [appellante] had dit voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding moeten zijn om een zogeheten terugmelding aan de inspecteur te doen. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen dit heeft nagelaten en later is vast komen te staan dat het verzamelinkomen van [appellante] in eerste instantie inderdaad te hoog was vastgesteld, heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte haar beroep ongegrond verklaard en geen proceskosten vergoed.
3.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3498), is de Belastingdienst/Toeslagen verplicht het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen te volgen. Voor zover [appellante] het niet eens is met het vastgestelde verzamelinkomen, dient zij zich tot de inspecteur van de Belastingdienst te wenden. [appellante] heeft tegen deze vaststelling inderdaad bezwaar gemaakt. Dit betekent echter niet dat de Belastingdienst/Toeslagen niet van dat verzamelinkomen mocht uitgaan. Hierbij is van belang dat indien het rechtsmiddel slaagt en het verzamelinkomen wordt gewijzigd, de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 20, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), verplicht is om de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging te herzien. Gelet op deze verplichting bestond er voor de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding om over het verzamelinkomen overleg te hebben met de inspecteur. Het besluit van 14 augustus 2017 is terecht genomen op grondslag van de toen bekende gegevens. Op de Belastingdienst/Toeslagen rustte daarom geen verplichting om zelfstandig onderzoek te verrichten.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het besluit van 14 augustus 2017 niet onrechtmatig is. Dat [appellante] desalniettemin gebruik heeft gemaakt van haar recht om bezwaar te maken en vervolgens beroep en hoger beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 14 augustus 2017, dient voor haar rekening te blijven. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat er geen grond is voor vergoeding van de proceskosten.
3.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
85-921.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7
1.    Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
Artikel 8
1.    Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…].
Artikel 20
1.    Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
[…].
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
[…]
•    c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
•    […]
•    e. inkomensgegeven:
o    1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
o    […]
•    f. afnemer: bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een inkomensgegeven;
•    […]
Artikel 21b
[…]
2.    De inspecteur is belast met de uitvoering van de basisregistratie inkomen.
[…]
Artikel 21g
1.    Voor zover een afnemer een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, gebruikt hij het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen.
[…].
Artikel 21h
1.    Een afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie inkomen meldt dit aan de inspecteur, onder opgaaf van redenen.
[…]