ECLI:NL:RBLIM:2024:384

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
C/03/315993 HA ZA 23-142
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtredingen van contactverboden en oplegging van nieuw contactverbod wegens juridische stalking

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een voormalig werknemer, aangeduid als eiser, en de Gemeente Nederweert. Eiser heeft in het verleden diverse contactverboden opgelegd gekregen, die hij heeft overtreden door herhaaldelijk brieven en verzoeken in te dienen bij de Gemeente. De rechtbank oordeelt dat eiser hierdoor dwangsommen heeft verbeurd en legt hem een nieuw algeheel contactverbod op voor de duur van 20 jaar, vanwege juridische stalking. Eiser heeft in de afgelopen 14 jaar meer dan 1000 brieven gestuurd naar de Gemeente, waaronder vele verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en andere klachten. De rechtbank concludeert dat dit gedrag onrechtmatig is en dat eiser misbruik maakt van zijn bevoegdheden. De Gemeente heeft terecht aanspraak gemaakt op de verbeurde dwangsommen, en de rechtbank wijst de vorderingen van eiser af. Tevens wordt eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/315993 / HA ZA 23-142
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen
GEMEENTE NEDERWEERT,
zetelende te Nederweert,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Gemeente,
advocaat: mr. F. van de Pol te Breda.

1.Inleiding

1.1.
[eiser] is een voormalig werknemer van De Gemeente. Hij is 14 jaar geleden ontslagen. Sindsdien heeft [eiser] vele brieven gestuurd aan De Gemeente.
In 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiser] diverse contactverboden op straffe van een dwangsom opgelegd. In 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. In deze procedure gaat het enerzijds om de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd door verboden uit het vonnis te overtreden en afspraken uit de vaststellingsovereenkomst niet na te komen. Anderzijds gaat het om de vraag of er aanleiding bestaat om nieuwe striktere contactverboden op te leggen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2023, waarbij de kantonrechter zich
onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar de kamer voor andere zaken
dan kantonzaken,
- de akte uitlaten wijze voortprocederen van De Gemeente,
- de akte overlegging producties tevens akte uitlating van 20 juni 2023 van gemeente
Nederweert,
- de akte overleggen producties van 3 oktober 2023 [eiser] ,
- de akte overlegging producties tevens houdende uitlating van 29 september 2023 van
De Gemeente,
- de akte overlegging producties tevens houdende uitlating van 24 november 2023 van
De Gemeente,
- de akte overlegging producties van 4 december 2023 van [eiser] ,
- de op 12 december 2023 gehouden mondelinge behandeling.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Bij vonnis van 22 maart 2023 heeft de kantonrechter diverse feiten vastgesteld. De rechtbank onderschrijft die weergave van de feiten. Voor de volledigheid worden deze feiten onderstaand opgenomen.
2.1.
Bij vonnis in kort geding van 5 september 2019 van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de locatie Roermond van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter [eiser] – samengevat – een aantal verboden opgelegd. De verboden hebben allen – kortweg gezegd – betrekking op een tussen [eiser] en De Gemeente bestaand arbeidsconflict en/of bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen [eiser] en De Gemeente. Aan die verboden heeft de voorzieningenrechter een termijn van twee jaren verbonden en aan de diverse verboden is telkens een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 100.000,00, verbonden.
2.2.
De Gemeente heeft tegen voormeld kort geding vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en [eiser] heeft tegen dat vonnis incidenteel hoger beroep ingesteld,
2.3.
Op 24 november 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat partijen berusten in het kort geding vonnis van 5 september 2019, dat [eiser] in mei 2021 een persoonlijk gesprek zal hebben met de burgemeester of een door hem aangewezen bestuurder, dat in de periode tot aan het gesprek [eiser] geen brieven, e-mails of andere communicatie aan De Gemeente zal richten en dat er gedurende deze afkoelingsperiode radiostilte is van de kant van [eiser] , dat De Gemeente de - volgens De Gemeente verbeurde en nog niet geïnde - dwangsommen ter hoogte van € 7.000,00 tot de datum van het gesprek niet zal innen, dat als [eiser] zich heeft gehouden aan de radiostilte die dwangsommen niet worden geïnd en het eerste gedeelte van de reeds volgens De Gemeente verbeurde en geïnde dwangsommen van € 17.000,00 aan [eiser] worden terugbetaald, dat de in het kort geding vonnis van 5 september 2019 verbonden termijn van twee jaren zal worden verlengd in die zin dat die termijn vanaf 24 november 2020 opnieuw voor een termijn van twee jaren zal lopen en dat als [eiser] zich gedurende die twee jaren aan de verboden heeft gehouden ook het tweede gedeelte van de volgens De Gemeente reeds verbeurde en geïnde dwangsommen ter hoogte van € 17.000,00 zullen worden terugbetaald.
2.4.
Bij brief van 24 januari 2022 heeft De Gemeente aan [eiser] meegedeeld, onder andere, dat zij sinds 1 juni 2021 weer verschillende brieven van [eiser] heeft ontvangen, dat [eiser] daardoor de in het vonnis opgelegde verboden heeft overtreden en De Gemeente daarom de tweede helft van de eerder geïnde dwangsommen ter hoogte van € 17.000,00 niet zal terugbetalen. Voorts heeft De Gemeente [eiser] gesommeerd om uiterlijk op 31 januari 2022 om 13.00 uur een bedrag van € 5.000,00 aan nieuw verbeurde dwangsommen te betalen.
2.5.
Bij brief van 22 april 2022 heeft (de gemachtigde van) De Gemeente aan [eiser] meegedeeld, onder andere, dat zij sinds 24 januari 2021 weer verschillende brieven van [eiser] heeft ontvangen, dat [eiser] daardoor de in het vonnis opgelegde verboden heeft overtreden en heeft [eiser] gesommeerd om uiterlijk op 29 april 2022 om 13.00 uur een bedrag van € 2.000,00 aan nieuw verbeurde dwangsommen te betalen.
2.6.
[eiser] heeft aan De Gemeente een bedrag van € 7.000,00 betaald.

4.De geschillen

in conventie
4.1.
[eiser] vordert dat het de rechtbank moge behagen om bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat De Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en zich onrechtvaardig heeft verrijkt en dat sprake is van onverschuldigde betaling van € 7.000,00 en dat dit bedrag aan hem zo spoedig mogelijk terugbetaald dient te worden conform de op 24 november 2020 bij het gerechtshof Den Bosch overeengekomen vaststellingsovereenkomst,
te verklaren voor recht dat bij toewijzing van de vordering onder 1 De Gemeente verplicht is, direct na afloop op 24 november 2022 van het vonnis van de voorzieningenrechter, uitbetaling te doen van € 17.000,00 aan dwangsommen conform de vaststellingsovereenkomst van 24 november 2020 tussen De Gemeente en [eiser] en
De Gemeente te veroordelen in de kosten van het geding.
in reconventie
4.2.
De Gemeente vordert, na wijziging van eis, samengevat:
I.
primair: [eiser] te veroordelen tot betaling van € 3.000,00 aan dwangsommen en
subsidiair: te verklaren voor recht dat [eiser] door het laten uitbrengen van de dagvaarding en het sturen van de daaropvolgende brieven van 19 september 2022 en 28 september 2022 aan De Gemeente het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 september 2019, althans de nadien gesloten vaststellingsovereenkomst, niet heeft nageleefd.
II.
primair: [eiser] een algeheel contactverbod op te leggen zonder dat daaraan een termijn is verbonden, althans subsidiair gedurende een periode van 7 jaar, meer subsidiair 5 jaar dan wel (nog meer subsidiair) een door de rechtbank te bepalen termijn. Dit verbod bestaat er kort gezegd uit dat het [eiser] wordt verboden om na betekening van het vonnis brieven, e-mails of andere communicatiemiddelen, verzoeken en/of klachten en/of meldingen enzovoorts naar De Gemeente te sturen, dit telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair: hetzelfde als onder II primair, maar dan uitsluitend voor contact betrekking hebbend op en/of in enige mate te herleiden tot het arbeidsconflict en/of de gevolgen daarvan en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere lopende en of afgeronde procedures tussen partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
meer subsidiair:
1. [eiser] te verbieden om gedurende 5, althans, 3 althans een door de rechtbank te bepalen termijn na betekening van het vonnis, vaker dan eens per jaar een verzoek op grond van de Woo bij De Gemeente in te dienen en/of door middel van andere communicatievormen personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente te benaderen met een verzoek om informatie en/of openbaarmaking van informatie, voor zover deze verzoeken betrekking hebben op en/of in enige mate te herleiden zijn tot het arbeidsconflict en/of de gevolgen daarvan en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures die nog lopen en/of zijn afgerond op straffe van een dwangsom;
2. [eiser] te verbieden om gedurende 5, althans 3, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening van het vonnis, vaker dan eens per jaar een verzoek op grond van de AVG bij De Gemeente in te dienen en/of door middel van andere communicatievormen personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor de gemeente Nederweert te benaderen met een verzoek om inzage van persoonsgegevens, voor zover deze verzoeken betrekking hebben op en/of in enige mate te herleiden zijn tot het arbeidsconflict en/of de gevolgen daarvan en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen [eiser] en De Gemeente op straffe van een dwangsom.
3. [eiser] te verbieden om gedurende 5, althans 3, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening van het vonnis, een klacht of melding van vermoeden van een misstand bij De Gemeente in te dienen en/of door middel van andere communicatievormen personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente te benaderen met een klacht of melding van een vermoeden van een misstand, voor zover deze communicatie betrekking heeft op en/of in enige mate te herleiden is tot het arbeidsconflict en/of de gevolgen daarvan en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen partijen op straffe van een dwangsom;
4. [eiser] te verbieden om zich gedurende 5, althans 3, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening van het vonnis, in brieven, e-mails, verzoeken, klachten en/of meldingen naar De Gemeente en/of personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente en/of derden beledigingen of beschuldigingen te uiten over personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente op straffe van een dwangsom.
4.3.
De Gemeente vordert daarnaast dat [eiser] zowel in conventie als in reconventie wordt veroordeeld in de kosten van de procedure inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
4.4.
Partijen voeren over en weer verweer tegen de vorderingen.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Het onder 1 gevorderde
De gestelde verbeurde dwangsommen
5.1.
De Gemeente heeft ten opzichte van [eiser] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 7.000,- vanwege verbeurde dwangsommen. Met de vordering onder 1 wil [eiser] bewerkstelligen dat in rechte wordt vastgesteld dat De Gemeente daarop ten onrechte aanspraak heeft gemaakt. Die dwangsommen is [eiser] volgens De Gemeente verschuldigd op basis van het vonnis van 5 september 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (hierna aan te duiden als: het vonnis) in samenhang met de op 24 november 2020 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof gesloten vaststellingsovereenkomst (hierna aan te duiden als: de vaststellingsovereenkomst). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] het bedrag van € 7.000,- (onder protest) heeft betaald aan De Gemeente.
Executiegeschil
5.2.
Daarmee gaat het in de kern om de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd door in strijd te handelen met de veroordelingen in het vonnis in samenhang met de vaststellingsovereenkomst. Dit deel van het geschil betreft daarmee een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In een dergelijk executiegeschil heeft de rechter niet tot taak de door de rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Zij dient zich (volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] ) ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient zij het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Verder geldt in algemene zin dat bij de beoordeling van de vraag of het dictum is overtreden, in aanmerking dient te worden genomen dat het dictum van het vonnis moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen welke tot de beslissing hebben geleid [2] .
5.3.
De Gemeente stelt dat [eiser] het bedrag van € 7.000,- aan haar verschuldigd is vanwege zeven overtredingen van het vonnis / de vaststellingsovereenkomst in:
de brief van 20 augustus 2021 (productie 5 bij conclusie van antwoord),
nog een brief op 20 augustus 2021 (productie 6 bij conclusie van antwoord),
de brief van 30 augustus 2021 (productie 7 bij conclusie van antwoord),
de brief van 22 december 2021 (productie 8 conclusie van antwoord),
de brief van 4 januari 2022 (productie 9 conclusie van antwoord),
de brief van 11 april 2022 (productie 11 conclusie van antwoord),
de bijlage bij de brief van 11 april 2022 (productie 12 conclusie van antwoord).
5.4.
De rechtbank zal nu eerst ingaan op het doel en strekking en het dictum van het vonnis en de vaststellingsovereenkomst. Daarna zal zij per door De Gemeente gestelde overtreding puntsgewijs beoordelen of de uitlatingen van [eiser] kwalificeren als overtreding van het vonnis / de vaststellingsovereenkomst.
Doel en strekking van het vonnis
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is doel en strekking van het vonnis is dat het veelvuldig misbruik maken van bevoegdheden door [eiser] en het onrechtmatig handelen van [eiser] moest stoppen. Dat misbruik maken van bevoegdheid en onrechtmatig handelen had betrekking op het indienen van Wob, Wbp en AVG-verzoeken, klachten, meldingen en het voeren van onnodig grievende correspondentie, dan wel correspondentie die betrekking heeft op het arbeidsconflict en/of het bejegeningsonderzoek (r.o. 4.13. van het vonnis).
Het dictum van het vonnis
5.6.
In het dictum heeft de voorzieningenrechter [eiser] vervolgens vier verboden voor de duur van twee jaar opgelegd op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 100.000,-. Het gaat daarbij – samengevat – om de volgende verboden:
  • vaker dan eens per twee maanden een verzoek in te dienen op grond van de Wob bij De Gemeente die betrekking hebben op het arbeidsconflict en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen partijen die zijn afgerond en waartegen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend (r.o. 5.1.);
  • vaker dan eens per twee maanden een verzoek in te dienen op grond van de AVG bij De Gemeente die betrekking hebben op het arbeidsconflict en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen partijen die zijn afgerond en waartegen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend (r.o. 5.2.);
  • om gedurende twee jaar na betekening van het vonnis, een klacht of melding van vermoeden van een misstand bij De Gemeente in te dienen die betrekking heeft op personen die betrokken zijn geweest bij het arbeidsconflict en/of het bejegeningsonderzoek en/of andere procedures (r.o. 5.3.);
  • om gedurende 2 jaar na betekening van het vonnis, in brieven, e-mails, verzoeken, klachten en/of meldingen naar De Gemeente en/of derden beledigingen of beschuldigingen te uiten zoals genoemd in rechtsoverweging 4.7. van het vonnis over personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente (r.o. 5.4.).
In r.o. 4.7. van het vonnis is het volgende opgenomen:
“Uit de door de Gemeente overgelegde citaten uit de correspondentie van [eiser] (productie 7 bij dagvaarding), waarvan de inhoud niet is betwist, blijkt dat [eiser] zich onnodig grievend uitlaat over personen die werkzaam zijn bij en voor de Gemeente gedurende de periode augustus 2012 tot heden. Deze grievende uitlatingen bestaan voornamelijk uit beschuldigingen en beledigingen van ambtenaren werkzaam bij of voor de Gemeente en hebben betrekking op het arbeidsconflict en/of het bejegeningsonderzoek.
De termen die [eiser] in zijn correspondentie gebruikt zijn onder andere: valsheid in geschrift, smaad, integriteitsschendingen, liegen, ambtsmisdrijven, corruptie, langdurig onwettig blokkeren van behandelingen van bezwaarschriften en brieven, pesten, mobbing, intimideren, bewust schenden van de afgelegde eed of belofte, mentaal kapot maken om arbeidsongeschiktheid te veroorzaken, discriminatie, misstanden op grond van de Wet Huis voor Klokkenluiders, schending van de ambtelijke gedragscode integriteit, psychische mishandeling, misbruik van overheidsgeld, misbruik van recht en macht, verzaken van elementaire zorgplichten, het met opzet schenden van regelgeving en intentioneel kwaadaardig gedrag en meineed.”
De vaststellingsovereenkomst
5.7.
In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen, voor zover hier relevant, overeengekomen dat zij berusten in het kort geding vonnis. Daarnaast zijn zij daarin overeengekomen dat de aan het vonnis verbonden termijn van twee jaren zal worden verlengd in die zin dat die termijn vanaf 24 november 2020 opnieuw voor de duur van twee jaar zal lopen. Daarmee is de termijn van de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden verlengd tot 24 november 2022.
Kwalificeren de uitlatingen van [eiser] als overtreding van het vonnis?
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de door De Gemeente gestelde zeven overtredingen kwalificeren als overtredingen van de verboden zoals opgenomen in het vonnis. De Gemeente heeft dan ook met recht aanspraak gemaakt op (zeven maal € 1.000,- =) € 7.000,- aan verbeurde dwangsommen. De rechtbank zal onderstaand per overtreding uitleggen waarom de uitlatingen van [eiser] kwalificeren als overtreding van (de verboden van) het vonnis.
De eerste gestelde overtreding: de brief 20 augustus 2021
5.9.
In deze door [eiser] aan het college van burgemeester en wethouders verzonden brief is onder meer de volgende passage opgenomen:
“In 2013 schakelde de gemeente een re-integratiebureau in dat me wilde verplichten 10 keer per week te solliciteren. UWV berichtte mij dat de wettelijke norm 1 sollicitatie per week was”.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een overtreding van het in r.o. 5.3. van het vonnis uitgesproken verbod. Deze passage komt immers neer op een uiting van ongenoegen (en dus een klacht) die betrekking heeft op het arbeidsconflict. Bovendien heeft de passage betrekking op personen die vanuit de zijde van De Gemeente betrokken zijn geweest bij het arbeidsconflict (het door De Gemeente ingeschakelde re-integratiebureau). Hieruit volgt dat De Gemeente zich op basis van deze brief terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] het onder 5.3. uitgesproken verbod heeft overtreden. Omdat daarmee al vaststaat dat sprake is van een overtreding en dus van een verbeurde dwangsom, zal de overige door De Gemeente aangehaalde passage uit de brief van 20 augustus 2021 buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt overigens ook steeds voor de hieronder nog te bespreken correspondentie.
De tweede gestelde overtreding: nog een brief op 20 augustus 2021
5.11.
In de tweede brief die [eiser] op 20 augustus 2021 aan De Gemeente heeft verzonden, heeft [eiser] onder meer het volgende opgenomen:
“Mijn meldingen en klachten werden behandeld door bij procedures tegen mij betrokken c.q. niet onpartijdige functionarissen. Dit is in strijd met de geest van klokkenluiderregelingen en art. 9:7 Awb”.
5.12.
Daarmee is sprake van een klacht die betrekking heeft op het arbeidsconflict en/of bejegeningsconflict en ziet die klacht op personen die vanuit de gemeente betrokken zijn geweest bij andere procedures tussen [eiser] en de gemeente zoals bedoeld in r.o. 5.3. van het dictum. [eiser] uit immers in deze passage zijn ongenoegen over “niet onpartijdige” functionarissen van De Gemeente. Daarmee is sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 5.3. van het dictum.
De derde gestelde overtreding: de brief van 30 augustus 2021
5.13.
Het gaat hierbij om een herzieningsverzoek van 30 augustus 2021 dat door [eiser] is ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.
5.14.
Uit het verbod als bedoeld in r.o. 5.4. volgt dat het verbod om beledigingen of beschuldigingen te uiten als genoemd in r.o. 4.7. van het vonnis over personen werkzaam (geweest) bij of voor de gemeente óók betrekking had op brieven, verzoeken, klachten, meldingen naar derden. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het verbod daarmee ook op voornoemd aan de Centrale Raad van Beroep gericht (herzienings)verzoek.
5.15.
In het herzieningsverzoek heeft [eiser] onder meer de volgende passage opgenomen:
“De juridisch controller AJBZ, mijn afdelingshoofd in 2008-2010, behandelde mijn klacht in Juli 2016 aan de raad en was betrokken bij alle procedures tegen mij, o.a. een kort geding-procedure (2019) waarbij de rechter onware en onvolledige informatie kreeg.”
5.16.
Met De Gemeente concludeert de rechtbank dat [eiser] hiermee medewerkers van De Gemeente beschuldigt van het liegen tegen de voorzieningenrechter (het de rechter voorhouden van “onware en onvolledige” informatie). Daarmee is sprake van een geuite beschuldiging zoals genoemd in r.o. 4.7. van het vonnis over personen die werkzaam zijn (geweest) bij de gemeente. Dat brengt mee dat sprake is van een overtreding van r.o. 5.4. van het dictum.
De vierde gestelde overtreding: de brief van 22 december 2021
5.17.
In deze aan de voorzitter van de commissie bezwaarschriften van De Gemeente gestuurde brief heeft [eiser] onder meer het volgende opgenomen:
“De gemeente zond op 27 september 2010 een onvolledig procesdossier aan de rechtbank. De rechtbank noch de CRvB oordeelde over de (hoger) beroepsgrond onthouden van re-integratie na ziekte en paste (doordat de rechtbank een onvolledig procesdossier kreeg) vaste jurisprudentie van de Raad dat niet nakomen van de zorgplicht ontslag in de weg staat niet toe.”
5.18.
Daarmee beschuldigt [eiser] De Gemeente (en dus ook de medewerkers van de gemeente) ervan dat zij een onvolledig procesdossier zou hebben toegezonden aan de rechtbank, waardoor de rechtbank niet op juiste gronden zou hebben geoordeeld over zijn ontslag. Daarmee beklaagt [eiser] zich over (personen werkzaam bij de gemeente en betrokken bij) het arbeidsconflict en/of bejegeningsconflict. Daarmee is sprake van overtreding van r.o. 5.3. van het vonnis.
De vijfde gestelde overtreding: de brief van 4 januari 2022
5.19.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in deze brief gericht aan de commissie bezwaarschriften en burgemeester en wethouders van De Gemeente onder meer het volgende heeft vermeld:
“Indien [persoon X] het ‘goede’ had gedaan - de beoordeling 2007 uitvoeren zoals was opgedragen, mijn POP faciliteren en adviezen van bedrijfsartsen opvolgen - was ik niet ziek geworden en was het bij een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit tot ontslag kunnen komen.”
5.20.
In die passage uit [eiser] zijn ongenoegen over het handelen c.q. nalaten van een medewerker van de gemeente en verwijt zij haar dat zij daardoor zijn ziekte en ontslag heeft veroorzaakt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een beschuldiging en/of belediging als bedoeld in r.o. 4.7. van het vonnis en van een overtreding van r.o. 5.4. van het dictum.
De zesde gestelde overtreding: de brief van 11 april 2022
5.21.
In deze aan burgemeester en wethouders en gemeenteraad van De Gemeente gerichte brief heeft [eiser] onder meer het volgende opgenomen:
“Indien de Gemeente aan de wettelijke zorgplicht had voldaan, had het bij een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit tot gezondheidsklachten, ziekte en ontslag kunnen komen. Door de houding en het gedrag van de Gemeente heb ik een ernstig trauma opgelopen. Er is sprake van een rechtstreeks causaal verband tussen de houding van de Gemeente en het opgelopen trauma.”
5.22.
Daarin beschuldigt [eiser] De Gemeente (en dus ook de medewerkers van de gemeente) van het mentaal kapot maken om arbeidsongeschiktheid te veroorzaken. Daarmee is sprake van een beschuldiging en/of belediging als bedoeld in r.o. 4.7. van het vonnis. Dat levert een schending op van het verbod als bedoeld in r.o. 5.4. van het vonnis.
De zevende gestelde overtreding: de bijlage bij de brief van 11 april 2022
5.23.
Deze bijlage maakt onderdeel uit van de brief van 11 april 2022. In de betreffende bijlage heeft [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Onderstaande klachten en brieven zijn (naar mijn weten) behandeld resp. opgesteld door juridisch controller en mijn voormalig afdelingshoofd. Aangezien deze functionaris nauw betrokken was bij gedragingen, vooral nalaten, die tot mijn ontslag leidden, is de behandeling onwettig geweest.”
5.24.
Daarmee is volgens de rechtbank sprake van een overtreding van het in 5.3. van het vonnis opgelegde verbod. Het gaat immers om een klacht (uiting van ongenoegen) over (personen) betrokken bij het arbeidsconflict en/of bejegeningsconflict (de juridisch controller en het voormalig afdelingshoofd van [eiser] ).
Conclusie
5.25.
Hieruit volgt dat vast is komen te staan dat [eiser] zeven maal in strijd heeft gehandeld met het vonnis en daarmee zeven maal de opgelegde dwangsom van € 1.000,- is verbeurd. De Gemeente heeft dan ook terecht ten opzichte van [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van € 7.000,- vanwege verbeurde dwangsommen. Van onrechtmatig handelen, ongerechtvaardigde verrijking en/of onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake. De vordering onder 1 moet daarom worden afgewezen.
Het onder 2 gevorderde
5.26.
De vordering onder 2 betreft een voorwaardelijke vordering. Aan deze vordering is immers de voorwaarde gekoppeld dat de eerste vordering in conventie wordt toegewezen. Nu die vordering wordt afgewezen, is de aan de onder 2 gekoppelde voorwaarde niet ingetreden. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de bespreking van deze vordering.
Proceskosten
5.27.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] is daarmee de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Gemeente (inclusief de kosten in het bevoegdheidsincident) als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
4.631,00
5.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
In reconventie
Het onder 1 gevorderde
5.29.
Onder 1 vordert De Gemeente primair om [eiser] te veroordelen tot betaling van € 3.000,- aan dwangsommen. Die dwangsommen zijn volgens De Gemeente verbeurd door:
het laten uitbrengen van de inleidende dagvaarding;
het versturen van de brief van 19 september 2022 aan De Gemeente (productie 17 conclusie van antwoord);
het versturen van de brief van 28 september 2022 aan De Gemeente (productie 18 conclusie van antwoord).
5.30.
[eiser] betwist dat hij dwangsommen is verbeurd uit hoofde van de inhoud van de documenten zoals genoemd onder a t/m c.
5.31.
De rechtbank is van oordeel dat De Gemeente op basis van bovengenoemde drie door [eiser] opgestelde documenten terecht aanspraak heeft gemaakt op een dwangsom van € 1.000,- per overtreding. Zij zal onderstaand per document uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Ad a: het sturen van de inleidende dagvaarding
5.32.
In de door [eiser] zelf opgestelde inleidende dagvaarding ten behoeve van deze procedure (oorspronkelijk aangebracht bij de kantonrechter) heeft [eiser] onder meer het volgende opgenomen:
“ [persoon Y] zorgde er in 2006-2010 niet voor dat personeel- en re-integratieregels in het dossier ‘ [eiser] ’ werden nageleefd, dat hij in 2009 een toegezegde vertrouwenspersoon kreeg en dat de rechtbank in 2010 een volledig procesdossier kreeg”.
5.33.
[eiser] beschuldigt hiermee een medewerker van De Gemeente ervan om in strijd te hebben gehandeld met wet- en regelgeving en van het achterhouden van informatie voor de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een beschuldiging als bedoeld in r.o. 4.7. van het vonnis en van overtreding van het verbod zoals opgenomen onder r.o. 5.4. van het vonnis.
Ad b: de brief van 19 september 2022
5.34.
In deze brief gericht aan burgemeester en wethouders en de raadsgriffier van De Gemeente heeft [eiser] onder andere het volgende opgenomen:
Waarom schrijf ik deze brief nu?
Deze brief schrijf ik ter duiding, onderbouwing en rechtvaardiging van procedures en brieven, die ik heb aangespannen resp. geschreven na en naar aanleiding van gebeurtenissen vanaf 2019:
1. het door de Gemeente impliciet instemmen met stopzetting van mijn na-wettelijke uitkering terwijl de Gemeente wist of redelijkerwijs kon weten dat dit in strijd was met de eigen mandaatregeling;
2. het aanspannen van een kort geding, terwijl de vereiste instemming van de raad ontbrak;
3. het in strijd met de feiten door de Gemeente in de dagvaarding vermelden dat mijn brieven, klachten en verzoeken in de periode na ontslag steeds zorgvuldig afgehandeld zouden zijn.”
5.35.
[eiser] beschuldigt medewerkers van De Gemeente in deze passage ervan om te hebben gelogen (“het in strijd met de feiten vermelden”) tegen de rechtbank. “Liegen” is in r.o. 4.7 van het vonnis expliciet als voorbeeld aangehaald van beschuldigingen die [eiser] aan het adres van De Gemeente maakt. Daarmee is sprake van strijd met r.o. 5.4. van het vonnis.
Ad c: de brief van 28 september 2022
5.36.
In deze door [eiser] aan de gemeenteraad van De Gemeente gerichte brief staat onder meer:
“Het door het college niet willen beantwoorden en bespreken van de eenvoudige vraag ‘Waarom’ heeft de samenleving, rekening houdend met tijdsbesteding door externe instanties (rechterlijke macht, klachtinstanties, gezondheidszorg etc.), nu mogelijk bijna C 2.000.000,= gekost. Ik ben benieuwd hoe de Gemeente dat in het openbaar en naar de gemeenschap toe kan verklaren”
5.37.
De rechtbank concludeert met De Gemeente dat [eiser] hiermee De Gemeente beschuldigt van het inzetten van gemeenschapsgeld zonder doel. [eiser] verwijt daarmee De Gemeente misbruik te maken van overheidsgeld. De beschuldiging heeft betrekking op het arbeidsconflict/bejegeningsonderzoek. In r.o. 4.7. wordt expliciet misbruik van overheidsgeld als voorbeeld genoemd. Deze uitlating levert naar het oordeel van de rechtbank daarmee strijd op met r.o. 4.7. en 5.4. van het vonnis.
Conclusie
5.38.
De conclusie hiervan is dat [eiser] hiermee opnieuw € 3.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd. De primaire vordering onder 1 kan dan ook worden toegewezen. Omdat de primaire vordering onder I wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering geen bespreking meer.
Het onder 2 gevorderde
5.39.
Onder 2 vordert De Gemeente primair kort samengevat om [eiser] een algeheel contactverbod op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het primair gevorderde
algehele contactverbod grotendeels toewijsbaar is. Zij is als volgt tot dat oordeel gekomen.
5.40.
Vooropgesteld wordt dat in de grondwet is geregeld dat eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 grondwet) en het petitierecht (artikel 5 grondwet) toekomt. Dat laatste is het recht om verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen. De vrijheid van meningsuiting en het petitierecht vindt naar het oordeel van de rechtbank echter daar haar grens waar sprake is van onrechtmatige daad en/of misbruik van bevoegdheid. Van beide is in dit geval sprake.
Onrechtmatig handelen
5.41.
Het gaat in deze zaak om een ex-werknemer van De Gemeente die inmiddels 14 jaar geleden is ontslagen. In de afgelopen 14 jaar heeft [eiser] met zeer grote regelmaat contact opgenomen met (medewerkers van) De Gemeente hoofdzakelijk via brieven. Die correspondentie heeft steeds direct dan wel indirect betrekking op het arbeidsconflict tussen hem en De Gemeente en/of het bejegeningsonderzoek en alles wat daarmee samenhangt. In die correspondentie laat hij zich veelal op een beledigende wijze uit over (medewerkers van) De Gemeente. Daarin beschuldigt hij (medewerkers van) De Gemeente onder meer van liegen, het bewust in strijd handelen met de wet, smaad, corruptie, langdurig en onwettig blokkeren van behandelingen van bezwaarschriften en brieven, pesten, intimiteren, discriminatie, misbruik van overheidsgeld en meineed.
5.42.
[eiser] lijkt er, vermoedelijk door psychische problemen, zelf volledig van te zijn overtuigd dat hij een gerechtvaardigd doel nastreeft met zijn handelswijze. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval in feite sprake is van een ernstige vorm van (juridische) stalking: vast staat dat [eiser] inmiddels meer dan 1000 brieven naar De Gemeente heeft gestuurd, waaronder (tot februari 2023) 110 Wob en Woo-verzoeken, 61 Wbp- en AVG-verzoeken en 39 klachten. De Gemeente heeft onbetwist gesteld dat van de 112 fte die voor haar werkzaam is zich in totaal 0,75 tot 1 fte bezighoudt met uitsluitend de afhandeling van verzoeken en correspondentie van [eiser] . Daarnaast heeft [eiser] zich 27 keer tot verschillende gerechtelijke instanties en veelvuldig tot andere instanties gewend. Ondanks het starten van al die procedures is in al die jaren niet gebleken van enig bewijsmateriaal waarin steun kan worden gevonden voor de juistheid van de beschuldigingen die [eiser] aan het adres van (medewerkers van) De Gemeente maakt. Hierdoor handelt [eiser] onrechtmatig ten opzichte van De Gemeente en berokkent hij De Gemeente schade. De materiële schade bestaat uit de publieke middelen die moeten worden aangewend om de verzoeken, correspondentie en procedures van [eiser] af te handelen. Onder deze omstandigheden verdienen de uitlatingen van [eiser] geen bescherming (meer) op grond van vrijheid van meningsuiting. De Gemeente hoeft de onbewezen, ernstige, stelselmatige beschuldigingen en beledigingen niet (met een beroep op vrijheid van meningsuiting) te aanvaarden.
5.43.
Het gaat om inmiddels al 14 jaar voortdurend gedrag waaraan geen einde komt, ondanks het feit dat al eerder verboden zijn opgelegd. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] niet de indruk gewekt voornemens te zijn met zijn handelen te zullen stoppen. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [eiser] zelfs expliciet gesteld dat hij van mening is dat hij “als ex-werknemer het volste recht heeft om een brief, klacht of melding in te dienen bij De Gemeente”. Daaruit volgt dat aannemelijk is dat [eiser] niet zal stoppen met zijn onrechtmatig handelen jegens De Gemeente. [eiser] is zelf niet woonachtig in de gemeente Nederweert. Hij heeft ook anderszins geen band met De Gemeente. Hij heeft De Gemeente dus in feite nergens voor nodig, wat anders zou zijn als hij inwoner van De Gemeente was. Dit alles rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dat nu een algeheel contact- en toegangsverbod voor lange duur wordt opgelegd. Primair heeft De Gemeente een algeheel contactverbod gevorderd zonder dat daaraan een termijn wordt gekoppeld. Dat gaat de rechtbank een stap te ver. In het feit dat het gedrag van [eiser] inmiddels al 14 jaar voortduurt, ziet de rechtbank echter wel aanleiding om een contactverbod voor zeer lange duur, te weten voor de duur van 20 jaar, op te leggen.
Misbruik van bevoegdheid
5.44.
Ook het opleggen van een verbod met betrekking tot het indienen van nieuwe verzoeken op grond van onder meer de Woo en de AVG is in dit exceptionele geval gerechtvaardigd. De vele Wbp, AVG, Wob en Woo-verzoeken die [eiser] in de afgelopen 14 jaren heeft ingediend, hebben steeds indirect betrekking op (procedures over) zijn arbeidsconflict en of het bejegeningsonderzoek. Het werkelijke doel dat [eiser] met zijn verzoeken nastreeft is (juridische) stalking van De Gemeente, waaraan een definitief einde moet komen. Hieruit volgt dat het doel dat [eiser] nastreeft met zijn AVG-verzoeken geen betrekking heeft op het controleren of persoonsgegevens juist en rechtmatig zijn vastgelegd en ook niet op correctie of wijziging van persoonsgegevens. Ook volgt hieruit dat [eiser] geen openbaarmaking aan eenieder beoogt met zijn Woo-verzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake is van een zodanig evident misbruik van bevoegdheid in de zin van 3:13 BW dat een verbod tot het indienen van nieuwe verzoeken in dit geval in de rede ligt.
Dwangsom
5.45.
De op te leggen dwangsom dient voldoende hoog te zijn om [eiser] van overtreding van de verboden te weerhouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] geen indicatie willen geven van zijn financiële situatie. De rechtbank ziet in die omstandigheden reden om de dwangsom zoals gevorderd toe te wijzen.
Conclusie
5.46.
Dit brengt mee dat de primaire vordering onder II integraal kan worden toegewezen, met dien verstande dat het contactverbod wordt opgelegd voor de duur van 20 jaar. Omdat de primaire vordering wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan bespreking van de subsidiaire vorderingen.
Proceskosten
5.47.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Gemeente als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.794,00
5.48.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op 4.631,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na dit vonnis over te gaan tot betaling van € 3.000,- aan dwangsommen, die zijn verbeurd door het uit laten brengen, althans sturen van de inleidende dagvaarding en de daaropvolgende brieven van 19 september 2022 en 28 september 2022 aan De Gemeente,
6.4.
verbiedt [eiser] om zich gedurende een periode van 20 jaar na betekening van dit vonnis, met brieven, faxen, e-mails, andere vormen van communicatie (waaronder in ieder geval doch niet uitsluitend begrepen sms, Whatsapp, telefonisch, contact aan de balie van het gemeentehuis, verzoeken op grond van de Woo, verzoeken op grond van de AVG, het indienen van klachten, etc.) of door betreding van het gemeentehuis van de gemeente Nederweert (Raadhuisplein 1, 6031 VR te Nederweert) en/of daartoe behorende dependances te richten tot – leden van de – organen van en/of personen die werkzaam zijn (geweest) bij of voor De Gemeente (waaronder in ieder geval, doch niet uitsluitend, begrepen leden van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 1.794,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 271,- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,- aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.8.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van rechtsoverwegingen 6.1. en 6.6., uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
type: KB

Voetnoten

1.o.a. HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085
2.zie onder meer HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553, HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1532 en HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369