ECLI:NL:RBLIM:2024:2610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
ROE 22/1543
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie) met twijfel over identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie). Eiser, geboren in 1983 en van Rwandese nationaliteit, had op 3 november 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 september 2021 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op gerede twijfel over de identiteit en nationaliteit van eiser, die niet kon worden weggenomen. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de gemachtigde van verweerder niet.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was. Eiser had zijn verzoek niet onderbouwd met de benodigde documenten en de twijfels over zijn identiteit en nationaliteit waren gegrond. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft afgewezen, onder andere door het ontbreken van bewijsstukken en de resultaten van een leeftijdsonderzoek. Eiser had niet aangetoond dat hij in bewijsnood verkeerde, en de rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de identiteit en nationaliteit van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.M. Handring),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Fekkes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verkrijging van het Nederlandschap (naturalisatie).
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 6 september 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift van 20 februari 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Rwandese nationaliteit te hebben. Eiser is op 15 juni 2007 (als meerderjarige) in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (hierna: Ranov). Op 3 november 2020 heeft eiser een verzoek om naturalisatie bij verweerder ingediend.
3. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder het verzoek van eiser tot naturalisatie afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er (op grond van het departementale dossier) twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers verzoek om verkrijging van Nederlandschap op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
7. Eiser betoogt in beroep dat hij ten tijde van het onderzoek 17,78 jaar oud was en het volgens hem dan ook niet opmerkelijk is dat de conclusie van het onderzoek is dat niet uit te sluiten is dat eiser meerderjarig is. Eiser zou immers 3 maanden na het onderzoek 18 jaar oud worden. Verweerder had hier meer onderzoek naar moeten doen. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat ten onrechte niet gekozen is voor een taalanalyse. Dit is aan verweerder te wijten en behoort niet voor rekening van eiser te komen. Eiser heeft verklaard al op jonge leeftijd Rwanda te hebben verlaten, hij is nooit naar school gegaan en hij heeft de taal niet kunnen leren. Eiser stelt dat er sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
8. De staatssecretaris kan van de verzoeker tot naturalisatie verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit bewijst met gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. [1] Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond.
9. Niet in geschil is dat eiser zijn verzoek niet heeft onderbouwd met documenten. Ten aanzien van Ranov-vergunninghouders, zoals in het geval van eiser, geldt sinds
1 november 2021 dat zij zijn vrijgesteld van het documentvereiste. [3] Hierbij blijft echter wel het uitgangspunt dat gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit, bijvoorbeeld naar aanleiding van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek, een reden kan vormen voor afwijzing, ook als iemand is vrijgesteld van het documentvereiste. [4] De bewijslast voor het bestaan van die gegronde reden voor twijfel rust op verweerder. Daarbij kan verweerder zich baseren op alle gegevens die over eiser beschikbaar zijn.
9.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gerede twijfel bestaat aan de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser. Op grond van het departementale dossier van eiser worden met name eisers herkomst uit Rwanda en zijn gestelde leeftijd in twijfel getrokken. Uit het dossier blijkt dat de gehoren in het kader van de asielprocedure in de Franse taal zijn gevoerd en niet in een in Rwanda gesproken taal (Kinyarwanda, Swahili). Eiser beheerste ten tijde van zijn asielaanvraag deze twee laatstgenoemde talen niet. Dit maakt volgens verweerder dat eiser herkomst uit Rwanda niet is komen vast te staan. Ook heeft er een leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van de bevindingen uit het leeftijdsonderzoek is er twijfel ontstaan over eisers gestelde minderjarigheid. Dat eiser op dat moment meerderjarig zou zijn, kon zeker niet worden uitgesloten. Mede op grond van de twijfel over eisers identiteit en nationaliteit is eisers asielaanvraag bij beschikking van 11 april 2006 niet ingewilligd. Eiser heeft volgens verweerder het beroep op bewijsnood met onvoldoende stukken onderbouwd. Eiser kan daarom volgens verweerder geen geslaagd beroep doen op bewijsnood.
Toetsingskader taalanalyse en leeftijdsonderzoek
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat een advies van TOELT een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris voor de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [6] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [7]
10.1
Ook voor het leeftijdsonderzoek geldt dat de staatssecretaris zich ervan moet vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [8]
10.2
Verweerder verwijst naar een leeftijdsonderzoek op 17 mei 2001. Ter zitting heeft eiser aangegeven over het verslag hiervan te beschikken. Uit het verslag van een onderzoek naar de leeftijd van eiser van [naam 1] van 17 mei 2001 blijkt dat eiser volgens eigen opgave ten tijde van de asielaanvraag 16,88 jaar was. Uit het onderzoek is gebleken dat er rekening moet worden gehouden met de minderjarigheid van eiser, hoewel meerderjarigheid zeker niet uit te sluiten is. Verweerder stelt verder dat eiser de inhoud van dit deskundigenadvies niet weerlegd heeft met een contra-expertise. In voorgaande asielprocedure is volgens verweerder al vastgesteld dat er twijfel bestaat over de leeftijd (en de herkomst) van eiser. Dit staat volgens verweerder in rechte vast. Bovendien heeft eiser ook geen gebruik gemaakt van identiteitsherstel ten tijde van de Ranov-procedure. Gelet op bovenstaande heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek in dit geval niet zonder meer onbetrouwbaar of onjuist zijn en dat de staatssecretaris daarom niet van de conclusies zou mogen uitgaan. Het is immers aan eiser om de bevindingen van het leeftijdsonderzoek te betwisten door een contra-expertise of andere stukken te overleggen. Dit heeft hij niet gedaan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het leeftijdsonderzoek naar het oordeel van de rechtbank terecht meegewogen als één van de punten waardoor twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van eiser. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was. Eisers betoog slaagt in zoverre niet.
Taalanalyse
11. De stelling in beroep dat verweerder een taalanalyse had moeten afnemen,
wordt niet gevolgd. De (asiel)gehoren hebben plaatsgevonden in de Franse taal en niet in een taal die in Rwanda gesproken wordt. De stelling dat eiser de Rwandese taal niet spreekt omdat hij op jonge leeftijd is vertrokken, wordt evenmin gevolgd. Eiser stelt zelf dat hij in 1983 geboren is en pas in 1997 is vertrokken uit Rwanda. Verwacht mag worden dat eiser de in Rwanda gesproken taal enigszins beheerst. Ook de door eiser opgegeven stamtaal spreekt hij zeer beperkt. Ten tijde van de asielprocedure is dan ook terecht tegengeworpen dat er twijfel bestaat over de herkomst uit Rwanda. Uit het herkomstonderzoek, in samenhang met het leeftijdsonderzoek, is volgens verweerder voldoende gebleken dat er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser, zodat verweerder niet gehouden was om een taalanalyse uit te voeren. Bovendien had een taalanalyse niet tot een andere conclusie geleid, nu eiser zelf stelt de in Rwanda gesproken talen niet te spreken. Bovendien is het aan eiser om de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit weg te nemen.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de identiteit en nationaliteit van eiser. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om deze twijfel weg te nemen door een geboorteakte, een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen. Dit heeft eiser niet gedaan. Eiser beschikt niet over deze brondocumenten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in bewijsnood verkeert om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [9] volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [10] , dat het alleen zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood.
13. Eiser heeft voor zijn beroep op bewijsnood een verklaring van [naam 2] , docent Nederlands en vreemde talen, overgelegd. Hieruit blijkt dat geprobeerd is om in contact te komen met de prefectuur of de gemeente Cyangugu. Ook is contact gezocht met twee Nederlandse zendingswerkers in Rwanda. Verder is contact gezocht met de “Witte paters”, een Belgische missieorde die in Rwanda is. Er is kennelijk geen antwoord gekomen op zijn vraag. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat dit onvoldoende is om bewijsnood aan te nemen. Er is geen verklaring overgelegd van de autoriteiten van eisers land van herkomst waaruit blijkt dat eiser bij de bevoegde autoriteiten heeft verzocht om afgifte van een geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument en dat afgifte van die documenten om gemotiveerde redenen door de autoriteiten is geweigerd. Bovendien bestaat er twijfel over het land van herkomst van eiser.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er gerede twijfel bestaat over eisers identiteit en nationaliteit en dat eiser deze twijfel niet heeft weggenomen. Niet gebleken is dat verweerder onzorgvuldig is omgegaan met het naturalisatieverzoek van eiser. Dat sprake is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en of één van de overige beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Daarvoor vindt de rechtbank in de omstandigheden van dit geval zoals die ook blijken uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, geen aanleiding.
15. Verweerder heeft daarom terecht het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van het Nederlanderschap in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de RWN verleent verweerder met inachtneming van hoofdstuk 4 van de RWN het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Op grond van artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover hier van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Op grond van het vijfde lid kan verweerder verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Volgens onderdeel 7-alg, paragraaf 3, van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, voor zover hier van belang, moet de verzoeker zekerheid verschaffen over zijn identiteit en nationaliteit en moet de verzoeker daartoe een geldig buitenlands reisdocument (zoals een paspoort) overleggen.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 7 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en artikel 31 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN).
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:851 en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1461.
3.Zie Kamerstukken II 2020/21, 19637, 2757 en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding).
4.Zie de toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.1. van de Handleiding.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, onder 2.3.
6.Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566, onder 4.1.
8.De Afdeling wijst hier op in haar uitspraak van 23 oktober 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AM2916, onder 2.3.1 en 2.3.2. en ABRvS 29 november 2023,ECLI;NL:RVS:2023:4302, r.o. 4.4.
9.Waaronder de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474.
10.Zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483.